Berichtdoor Levensbron » 11 apr 2007 21:04
Rom. 4:3 Want wat zegt de Schrift? Abraham geloofde God, en het is hem tot rechtvaardigheid gerekend.
Dit is immers de bedoeling, welke God daarmee heeft, dat Hij Abraham zekerheid wil geven zowel van zijn aanneming als van Zijn vaderlijke gunst, waaronder de eeuwige zaligheid door de tussenkomst van Christus verstaan wordt. Daarom doet Abraham, wanneer hij gelooft, niets dan de genade, welke hem aangeboden is, aannemen, opdat zij niet tevergeefs zij. Indien dit hem tot gerechtigheid gerekend wordt, volgt daaruit, dat hij niet anders rechtvaardig is dan omdat hij op de goedertierenheid van God vertrouwend het aangedurfd heeft van Hem alles te verwachten.
Mozes deelt daar immers niet mee, wat het gevoelen der mensen over hem geweest is, maar hoedanig zijn staat is geweest voor de rechterhand van God. Abraham heeft dus in de belofte, welke hem aangeboden was, de goedertierenheid van God aangegrepen, en is van mening geweest, dat hem door deze de gerechtigheid werd meegedeeld.
Om de gerechtigheid vast te stellen is het noodzakelijk om een recht inzicht te hebben in deze verhouding tussen de belofte en het geloof, aangezien wij tot God in dezelfde verhouding staan als waarin bij de rechtsgeleerden de persoon, die een geschenk ontvangt, tot die, die het hem geeft. Wij worden immers de gerechtigheid niet anders deelachtig dan omdat zij ons als door de belofte van het Evangelie wordt aangeboden; zo zien wij als het ware het bezit daarvan door het geloof.
...
Hieruit besluiten wij, dat hier niet de vraag besproken wordt, hoedanigen de mensen in zichzelf zijn, maar op welke plaats zij in de schatting Gods staan; ... omdat het, als de vraag gesteld wordt waarom God ons liefheeft en voor rechtvaardigen erkent, noodzakelijk is, dat Christus te voorschijn treedt, die ons bekleedt met Zijn rechtvaardigheid.
Joh. Calvijn, verklaring van de Romeinenbrief
"Bij U, HEERE is de Levensbron"