Berichtdoor Teus » 10 jun 2014 20:40
Wat is het Christendom?
De bijbel is een voldoende en de belangrijkste gids
voor de Gemeente in alle tijden, in alle streken en
onder alle omstandigheden. Hierin vinden we het
christendom in goddelijke schoonheid en morele
uitmuntendheid.
Zoals we de Bijbel proberen voor te stellen en niet een
of ander theologisch systeem dat van de Bijbel is
afgeleid, zo denken we nu aan het christendom en niet
aan een bijzonder vorm van menselijke godsdienst. Wij
zijn er dankbaar voor. Wij gaan niet in op de
verdediging van mensen van hun systemen. De mensen
dwalen in hun theologie en falen in de leer. Maar de
Bijbel en het christendom blijven ongeschokt en
onwrikbaar. Wat een onuitsprekelijke genade. Wie kan
dat naar waarde schatten? Wij kunnen nooit dankbaar
genoeg zijn, dat we een volmaakte maatstaf hebben in
goddelijkheid en moraal. Die maatstaf vinden we in de
Bijbel en in het christendom. De mensen kunnen
dwalen in hun geloof en falen in hun gedrag, maar de
Bijbel blijft de Bijbel en christendom blijft
christendom.
Filippi 3 geeft ons het voorbeeld van een waar
christendom. Een voorbeeld waarnaar elke gelovige
gevormd moet worden. Paulus kon door de Heilige
Geest zeggen: “Weest samen mijn navolgers,
broeders” (17)
Hij spreekt niet tegen ons als apostel, ook niet als een
begaafd iemand met buitengewone gaven en
bevoorrecht om onuitsprekelijke visioenen te zien. In
vers 17 horen we niet de apostel of het begaafde vat,
maar Paulus de christen. In zijn schitterende loopbaan
als apostel kunnen we hem niet volgen. In zijn opname
in het paradijs kunnen we hem niet volgen. Maar wel in
zijn christelijke loopbaan in deze wereld. In Filippi 3
krijgen we een volledig overzicht daarvan, niet alleen
van de loopbaan zelf maar ook van het begin en het
einde. We moeten dus bekijken:
1 de christelijke plaats
2 het christelijke doel
3 de christelijke hoop
De christelijke plaats
Dat wordt in Filippi 3 op twee manieren getoond. Niet
alleen wordt gezegd wat de plaats is van een christen,
maar ook wat die niet is. Al er ooit een man was die
zich kon beroemen op eigen gerechtigheid waarin hij
voor God staat, dan was Paulus dat. “hoewel ik reden
heb op vlees te vertrouwen. Als iemand anders meent
op vlees te kunnen vertrouwen, ik nog meer: besneden
op de achtste dag, uit het geslacht van Israel, van de
stam van Benjamin, een Hebreeer uit de Hebreeen; wat
de wet betreft een farizeeer; wat de ijver betreft een
vervolger van de gemeente; wat de gerechtigheid
betreft die in de wet is, onberispelijk.” (Fil.3:4)
Dit is een merkwaardige lijst, waar alles in staat, dat
iemand mogelijk kon wensen om een plaats in het vlees
te hebben. Niemand kon Saulus van Tarsis overtreffen.
Hij was een Jood, van zuivere afkomst, in ordelijk
lidmaatschap, van onberispelijke wandel, een vurig
ijveraar met een onwankelbare toewijding. Uit beginsel
een vervolger van de Gemeente. Als Jood kon hij het
niet anders zien dan dat de grondslagen van het
Jodendom aangetast werden door de nieuwe bedeling
van de Gemeente van God.
Het was totaal onmogelijk dat Jodendom en
Christendom op dezelfde hoogte konden bestaan of in
de dezelfde geest konden heersen. Een bijzonder trek
van het Jodendom was dat Jood en Heiden gescheiden
waren, een bijzonderheid van het christendom was de
eenheid van beide in één lichaam. Jodendom
handhaafde de scheidsmuur van de omheining; het
christen vernietigde die muur totaal. 1
Vandaar dat Saulus, als een ernstige Jood, alleen maar
een vurig vervolger kon zijn van de Gemeente van
God. Hij maakte deel uit van zijn godsdienst, waarin
hij toenam. “en in het jodendom meer toenam dan vele
leeftijdgenoten in mijn geslacht, daar ik een nog groter
ijveraar was voor de overleveringen van mijn
vaderen.” (Gal.1:14)
Wat een man kon hebben in godsdienst, Saul had dat.
Welke hoogte ook te bereiken was, hij bereikte die. Hij
liet geen poging ongebruikte om zijn eigen
gerechtigheid op te bouwen. De gerechtigheid in het
vlees. De gerechtigheid in de oude schepping. Hij bezat
alle aantrekkelijkheden van de wettische gerechtigheid,
opdat hij die van zich zou af werpen voor de
heerlijkheden van een goddelijke gerechtigheid. “Maar
wat winst voor mij was, heb ik om Christus' wil schade
geacht.Jazeker, ik acht ook alles schade te zijn om de
uitnemendheid van de kennis van Christus Jezus, mijn
Heer, om Wie ik de schade van alles heb geleden en het
als vuilnis acht, opdat ik Christus mag winnen en in
Hem bevonden word, niet in het bezit van mijn
gerechtigheid die uit de wet is, maar van die welke
door het geloof in Christus is, de gerechtigheid die uit
God is, gegrond op het geloof;” (Fil.3:7-9)
De grote gedachte in deze verzen, is niet dat een
schuldig zondaar zijn toevlucht neemt tot het bloed van
Jezus om vergeving te verkrijgen, maar meer een
wettisch gezinde die zijn eigen gerechtigheid als vuil
wegwerpt, omdat hij een betere heeft gevonden. Als
zondaar – de voornaamste van de zondaars – had hij
zijn toevlucht genomen tot het bloed van Christus. Hij
had daar vergeving, vrede en aanneming bij God
gevonden. Dat vinden we in vele teksten van het
Nieuwe Testament. Maar dat is niet de voornaamste
gedachte in Filippi 3. Paulus spreekt niet over zijn
zonden, maar over zijn gewin. Hij is niet bezig met zijn
behoeften, als zondaar, maar met zijn voordelen als
man. Een man in het vlees. Een man in de oude
schepping, een jood, een wettisch gezinde man.
Zeker Paulus bracht al zijn zonden naar het kruis en ze
waren afgewassen door het verzoeningsbloed van het
goddelijke zondoffer. Maar hier zien we iets anders.
Hier vinden we een wettisch gezinde die zijn eigen
gerechtigheid ver van hem werpt en dat acht als een
waardeloos en lelijk ding, in tegenstelling met een
opgestane en verheerlijkte Christus, die de
gerechtigheid is van de christen. De gerechtigheid, die
tot de nieuwe schepping behoort. Paulus had zonden
om over te treuren en hij had een gerechtigheid om in
te roemen. Hij had schuld op zijn geweten en hij had
een laurierkrans om zijn slapen. Hij had veel om zich
over te schamen en veel om er in te roemen. Maar het
bijzondere in Filippi 3:4-8 is niet een zondaar, die
vergeving van zonden ontvangt, zijn schuld
weggedaan, zijn schande bedekt wordt, maar een
wettisch gezinde, die zijn gerechtigheid aflegt, een
geleerde die zijn lauweren wegwerpt en een man die
zijn ijdel roemen loslaat. En dat alleen omdat hij ware
heerlijkheid, onverwelkelijke lauweren en een eeuwige
gerechtigheid gevonden heeft in de Persoon van een
overwinnende en verhoogde Christus. Niet alleen dat
Paulus de zondaar een gerechtigheid nodig had, omdat
hij in werkelijkheid er geen had; maar dat Paulus de
Farizeeër, aan die gerechtigheid de voorkeur gaf, die
hem geopenbaard was in Christus. Deze was oneindig
beter en heerlijker dan ieder andere.
Natuurlijk had Paulus als zondaar, net zoals iedere
andere zondaar, een gerechtigheid om voor God te
staan, maar dat wordt in dit hoofdstuk niet bedoeld. Dit
punt moet duidelijk begrepen worden. Niet alleen mijn
zonden drijven mij tot Christus, maar Zijn
uitmuntendheid trekt mij tot Hem. Natuurlijk heb ik
zonden en daarom heb ik Christus nodig. Maar zelfs als
ik een gerechtigheid had, zou ik die wegwerpen en mij
verheugd in Hem verbergen. Het zou beslist een verlies
voor me zijn, een gerechtigheid van mijzelf te hebben,
als ik zie, dat God zo’n heerlijke gerechtigheid voor
mij in Christus gegeven heeft.
Adam in Eden was naakt, daarom maakte hij zich een
schort. Maar het zou voor hem een verlies geweest zijn,
als hij het schort had gehouden, nadat de Here God
hem een kleed had gemaakt. Een door God gemaakt
kleed was veel beter dan een door mensen gemaakt
schort. Zo dacht Adam, zo dacht Paulus en zo dachten
alle heiligen van God, van wie de namen staan vermeld
in de Heilige Schrift. Beter te staan in de gerechtigheid
van God, die door het geloof is, dan te staan in de
gerechtigheid van een mens, die uit de werken van de
wet is. Het is niet alleen genade om van onze zonden af
te komen, door het geneesmiddel, dat God heeft
gegeven, maar om van onze gerechtigheid af te komen
en daarvoor in de plaats, de gerechtigheid aan te
nemen, die God heeft geopenbaard.
De plaats van een christen is in Christus, “in Hem
bevonden.” Dat is de christelijke plaats. Niets minder,
niets lager, niets anders. Niet gedeeltelijk in Christus
en gedeeltelijk in de wet, gedeeltelijk in Christus en
gedeeltelijk in ordinanties 2
Nee, het wordt “in Hem
bevonden.” Dat is de plaats, die het christendom geeft.
Als dit aangetast wordt, is het helemaal geen
christendom. Misschien een of ander oud “isme”, een
middeleeuws “isme”, of een modern “isme”, maar
zeker is het geen christendom van het Nieuwe
Testament, als het iets anders is dan “in Hem
bevonden.”
Let dus goed op dit punt: “In Christus hebben we onze
plaats.” Hij is onze gerechtigheid. Hijzelf, de
gekruisigde, opgestane, verheven, verheerlijkte
Christus. Ja, Hij is onze gerechtigheid. In Hem
bevonden is de eigelijke christelijke plaats. Niet het
Jodendom, Katholicisme, noch enig ander isme. Niet
het lid zijn van een kerk. Maar in Christus. Dat is de
grondslag van waar praktisch christendom. De plaats
van de christen.
Het doel van de christen
In vers 10 wordt het christendom weer verbonden met
Christus. “Om Hem te kennen.” Als “in Hem
bevonden” de plaats van de christen aangeeft, dan is,
“Om Hem te kennen,” het eigenlijke doel van de
christen. De oude wijsbegeerte had een leus, die het
voortdurend in de oren blies van zijn aanhangers,
namelijk: “Ken u zelf.” Christendom, heeft
daarentegen, een verhevener leus. Die wijst naar een
edeler doel. Het zegt ons dat we Christus moeten
kennen – om Hem ons voorwerp te maken – onze blik
op Hem te vestigen.
Dit alleen is het doel van de christen. Een ander doel
hebben is helemaal geen christendom. Helaas,
christenen hebben soms andere doelen. Daarom hebben
we gezegd, aan het begin, dat het over het christendom
gaat en dat we niet de wandel van christenen onder de
aandacht willen brengen. Het geeft niet wat het doel is,
als het niet Christus is, is het geen christendom. De
wens van de ware christen zal altijd zijn: “om Hem te
kennen en de kracht van zijn opstanding en de
gemeenschap aan zijn lijden, terwijl ik aan zijn dood
gelijkvormig word,” Niet dat ik in de wereld
vooruitkom. Dat ik veel geld verdien. Dat ik een
belangrijke positie bereik. Dat ik mijn gezag vergroot.
Dat ik een naam maak. Dat ik als een groot man gezien
mag worden. Een rijk man, een populair man. Niets
van dit alles is een christelijk doel. Het mag allemaal
goed zijn voor een iemand die niets beters te doen
heeft, om zulke dingen tot zijn doel te maken. Maar de
christen heeft Christus. Dat is het verschil. Voor
iemand, die Christus niet kent als zijn gerechtigheid is
het goed, zijn best te doen om zijn eigen gerechtigheid
uit te werken. Maar voor iemand, van wie de plaats is
in een opgestane Christus, zou de mooiste
gerechtigheid die door menselijke inspanning bereikt
kon worden een werkelijk verlies zijn. Zo is het ook
met een doel. De vraag is niet: “wat voor kwaad steekt
erin?” Maar is het een doel voor een christen?
De grootste reden van het lage niveau, die veel onder
christenen voorkomt, is gelegen in het feit, dat het oog
van Christus wordt afgericht op een lager doel. Het kan
een prijzenswaardig doel zijn voor iemand van de
wereld, voor iemand die zijn plaats nog altijd heeft in
de wereld, in de natuur en in de oude schepping. Maar
de christen heeft die plaats niet. Hij behoort niet tot
deze wereld. Hij is er wel in, maar niet van de wereld.
“Gelijk Hij niet van deze wereld is.” (Joh.17:14)
“Ons burgerschap is in de hemelen.” (20) We moeten
voor onszelf geen lager doel nemen dan Christus. Het
geeft niet wat iemands plaat in dit leven is:
Vuilnisman, prins of iemand daar tussen in. Dat geeft
niets. Als Christus maar zijn werkelijk en enig
voorwerp is. Het doel en niet de rangorde geeft het
karakter. Het enigste doel van Paulus was Christus. Of
hij nu op reis was, of thuis, of hij nu het evangelie
predikte, of hout sprokkelde, gemeenten stichtte, tenten
maakte, Christus was zijn doel. Overdag, ’s nachts,
thuis, op reis, op zee, op het land, alleen of in
gezelschap, in het openbaar of als hij alleen was, hij
kon zeggen “een ding doe ik.” (14) En niet alleen
Paulus als werkzaam apostel, of Paulus de opgetrokken
heilige, maar Paulus de levende, werkende,
wandelende christen. Hij richt deze woorden tot ons:
“Weest samen mijn navolgers, broeders.” (17) Wij
moesten ook met niets minders tevreden zijn. Zeker,
wij falen allemaal. Maar laten we het ware doel voor
ogen houden. Een leerling kijkt naar het voorbeeld, niet
naar de laatste regel die hij geschreven heeft.
Wij richten de blik ook soms af van ons voorbeeld. We
kijken dan naar ons zelf, ons karakter, onze belangen,
onze naam. We denken aan wat met onze beginselen,
onze positie of plaats overeenkomt, in plaats van het
oog vast gericht te houden op dat ene voorwerp, dat
christendom ons biedt. Christus zelf.
Maar zal u zeggen: Waar vind je dat nog? Als u bedoelt
onder de tegenwoordige christenen, kan het moeilijk
zijn om het te ontdekken. Maar we vinden het in Filippi 3. Dat is genoeg voor ons. Hier hebben we een
voorbeeld van echt christendom en laten we daarop ons
richten. Als ons hart andere dingen achterna gaat, laten
we dat oordelen. Laat ons in het licht van God komen
en proberen het volmaakte voorbeeld na te volgen. Al
zullen we ons moeten verootmoedigen over
voortdurend falen, we zullen altijd bezig zijn met ons
doel. Ons karakter zal daardoor gevormd worden want
het doel vormt het karakter.
Is geld mij doel – zal mijn karakter begeren,
Als macht mijn doel is – word ik eerzuchtig.
Als leren mijn doel is – word ik geletterd.
Als Christus mij doel is – word ik een christen.
Het is hier geen kwestie van leven en heil, maar alleen
van praktisch christendom.
Als we een eenvoudige definitie moesten geven van
een christen, zouden we direct zeggen: Een christen is
iemand, die Christus als zijn doel heeft. Wat
eenvoudig. Mochten we er de kracht van ondervinden
en op die manier een gezonder en krachtiger
discipelschap vertonen in deze dagen, waarin zo velen
aardse dingen bedenken.
De hoop van de christen
De hoop wordt in ons hoofdstuk op dezelfde manier
voorgesteld als beide andere. De plaats van de christen
moet gevonden worden in Christus. Het voorwerp van
de christen is Christus te kennen en de hoop van de
christen moet ook Christus zin. Hoe mooi en volmaakt
is de relatie tussen deze drie dingen. Zodra ik mijzelf in
Christus vind, in bezit van gerechtigheid door het
geloof in Christus, verlang ik Hem te kennen als mijn
doel (voorwerp) en hoe beter ik Hem ken, hoe vuriger
ik zal verlangen om Hem gelijk te zijn. Die hoop kan
alleen verwerkelijkt worden als ik Hem zie zoals Hij is.
Als ik een volmaakte gerechtigheid en een volmaakt
doel heb, heb ik nog ding nodig en dat is, dat ik
afgedaan heb met alles wat mijn genot van dat
voorwerp verhindert. “Want ons burgerschap is in de
hemelen, waaruit wij ook de Heer Jezus Christus als
Heiland verwachten, die het lichaam van onze
vernedering zal veranderen tot gelijkvormigheid aan
het lichaam van zijn heerlijkheid, naar de werking van
de macht die Hij heeft om ook alles aan Zich te
onderwerpen.” (20-21)
Als we al deze dingen samenvatten, krijgen we een
volledig overzicht van echt christendom. Wij kunnen
deze drie punten niet uitputtend uitwerken, want ieder
onderdeel zou een boek vullen. Maar u kunt het
wondervolle onderwerp voor uzelf uitwerken. Verhef u
boven alle onvolmaaktheden en inconsequenties van de
christenen. Onderzoek de grootheid van het
christendom, dat voorgesteld wordt in het leven en
karakter van het voorbeeld, dat een mens in dit
hoofdstuk voorstelt. Dat de taal van ons hart mag zijn:
“Laat anderen doen wat ze willen, wat mij betreft, niets
anders dan dit voorbeeld zal mijn hart voldoen. Laat
onze ogen afgericht zijn van mensen en gericht zijn op
Christus alleen. Laat al mijn blijdschap in Hem zijn, al
mijn gerechtigheid, mijn doel en mijn hoop. Om Jezus
wil, mag dit bij ons allen zo zijn.
door: C.H. Mackintosh
„Doch een ongeestelijk mens aanvaardt niet hetgeen van de Geest Gods is.” 1 Kor.2:14a