Wie enige studie maakt van het gereformeerde protestantisme komt al heel snel tot de ontdekking, dat er enorm veel energie gestoken wordt in de bestrijding van elkaar. Op alle fronten zijn er tegenstellingen, die hebben geleid tot eindeloze twisten, laaiende ruzies en kerkscheuringen. In iedere geval wordt elk meningsverschil met verve behandeld. Partijen, voormannen, scheldpartijen, vlugschriften, tweedrachten en (vermeende) ketterijen zijn onlosmakelijk met het gereformeerde geloof verbonden. Evenals de opdeling in eindeloos veel kerken, kerkjes, groepjes enz.
Mijn stelling is nu: Wanneer het een echt onopgeefbaar element van de gereformeerde leer zou zijn geweest, dat men elkaar als broeders zou moeten erkennen, zouden die twisten wellicht veel sterker op de achtergrond gedrongen zijn. Ze zouden immers als een echt onwenselijk kwaad worden getypeerd en er zou tegen gewaarschuwd zijn. Scheurmakers zouden niet op hun eigen leer, maar op het feit van hun scheuren worden beoordeeld.
Dat is dus niet zo. De andere verklaring moet dus wel zijn, dat men een scheuring minder belangrijk vindt, dan de leer van de eigen groep. per definitie is elke leer in het gereformeerde protestantisme inmiddels een leer van een betrekkelijk kleine groep. De scheuring wordt bijna altijd doorgezet.
Hieraan verbind ik dan maar de volgende en mijn eigenlijke conclusie, die ik ook in de praktijk wel eens bevestigd heb gekregen:
Er zit kennelijk een zekere aangenaamheid in het polariseren en vormen van partijen. Er wordt blijkbaar een welkome energie aan ontleend en dit proces van partijschappen en tweedrachten is kennelijk een vruchtbare voedingsbodem voor veel kerkleden om zich er met volle kracht en tomeloze inzet in te storten.
Ketterijen zijn welkom, vanwege de strijd die men vervolgens tegen hen kan strijden. Het zijn zoete ketterijen. In stilte bedankt de ene groep op weg naar een volgende scheuring de ketterse andere groep: bedankt, ons leven krijgt weer zin, onze eigen groep krijgt weer smoel, we hebben weer een reden om ons flink te profileren. We kunnen er weer tegenaan.
Zoete ketterijen dus.
En inderdaad, wat is er leuker dan een gemeenschappelijke vijand tot de grond toe af te kraken? Wat is er aangenamer voor het hart om met elkaar avonden te schelden op de andere, dissidente groep.
Wie voelt niet de triomf van het met elkaar een front vormen tegen vijanden van de Kerk? Het maakt je groot, sterk, belangrijk. Het geeft promotiekansen in de kerkelijke wereld. Je wint er eer, bewondering, medestanders mee. Kortom: velen hebben belang bij ketterjacht. Waren er maar meer ketters, dan hadden we nog meer redenen om ons af te zonderen en af te scheiden. Natuurlijk wordt het geheel met een dood-serieze ondertoon gebracht en wordt niet nagelaten om te benadrukken, dat het hier weer eens een kwestie van leven of dood betreft, van eeuwig wel of eeuwig wee. Maar intussen draait de machinerie als nooit tevoren. De roddels, de coordinatie, de belrondes, de voorberedingen, het papierwerk, de opzetjes, de debatten, de controle van vermeende ketters (om ze op heterdaad te betrappen), het leeswerk (hoe noemen we die ketterij eigenlijk), het lobby-werk enz. enz.
Heerlijk, heerlijk. ' kerkewerk' zeggen we tegen onze collega' s op het werk: ' ik heb het er maar druk mee' .
(zoete ketterijen, want iedereen zegt: kijk hem het er eens druk mee hebben, hij verzet bergen werk' )
Ach, het is zomaar eens een andere benadering van een overbekend fenomeen. Er spelen natuurlijk allerlei andere factoren, maar toch denk ik hoe langer hoe meer, dat deze aangenaamheid van de zoete ketterij de repeterende breuk gemakkelijk en comfortabel in stand houdt.
Als het niet een beetje aardig is om te doen, houd je het toch ook niet vol.
try