cornelis schreef:Jammer,dat er geen reactie op dit onderwerp is gekomen.
Inderdaad jammer.
Ik zal proberen om de reacties wat op gang te brengen.

Jesaja 25:8 wordt in het Nieuwe Testament een paar keer aangehaald:
Jes. 25:8
Hij zal den dood verslinden tot overwinning, en de Heere HEERE zal de tranen van alle aangezichten afwissen; en Hij zal de smaadheid Zijns volks van de ganse aarde wegnemen; want de HEERE heeft het gesproken.
In 1 Korinthe 15:54 zegt de apostel Paulus het volgende:
54 En wanneer dit verderfelijke zal onverderfelijkheid aangedaan hebben, en dit sterfelijke zal onsterfelijkheid aangedaan hebben,
alsdan zal het woord geschieden, dat geschreven is: De dood is verslonden tot overwinning.
Hiermee doelt Paulus dus op de tijd na de opstanding der doden, wanneer de dood zal zijn overwonnen.
In Openbaring 21:4 vinden we een andere referentie naar dit vers. Ik geef hier de eerste 4 verzen weer om het verband weer te geven:
1 En ik zag een nieuwen hemel en een nieuwe aarde; want de eerste hemel, en de eerste aarde was voorbijgegaan, en de zee was niet meer.
2 En ik, Johannes, zag de heilige stad, het nieuwe Jeruzalem, nederdalende van God uit den hemel, toebereid als een bruid, die voor haar man versierd is.
3 En ik hoorde een grote stem uit den hemel, zeggende: Ziet, de tabernakel Gods is bij de mensen, en Hij zal bij hen wonen, en zij zullen Zijn volk zijn, en God Zelf zal bij hen en hun God zijn.
4 En
God zal alle tranen van hun ogen afwissen; en de dood zal niet meer zijn; noch rouw, noch gekrijt, noch moeite zal meer zijn; want de eerste dingen zijn weggegaan.
Kortom: wanneer moeten we de tijd plaatsen die in Jes. 25 wordt beschreven? Volgens het nieuwe testament in de periode waarin de nieuwe hemel en de nieuwe aarde er zal zijn, het nieuwe Jeruzalem, wanneer de dood zal zijn overwonnen.
In de verklaringen die ik gelezen heb, wordt verder de link gelegd tussen Jes. 25:2 (de stad die door God verwoest is) en de verwoesting van Babylon dat in Openb. 14 en 18 wordt beschreven.
Laat de woorden van mijn mond en de overdenking van mijn hart welgevallig zijn voor Uw aangezicht, HEERE, mijn rots en mijn Verlosser! (Ps. 19:15)