Boaz schreef:@ Rotterdam: nee, ik geloof beslist niet dat Jezus het hier over de heidenen had. O.a. op grond van (de door mij eerder genoemde) teksten, leefde de verwachting dat de Messias het hele volk zou verzamelen en terug brengen naar het beloofde land. De profeten spreken hier keer op keer over.
Ik wil je deze uitleg nog even voorleggen (christenen.net) ;
Johannes 10:14-16
Ik ben de goede herder en Ik ken de mijne en de mijne kennen Mij, gelijk Mij de Vader kent en Ik de Vader ken, en Ik zet mijn leven in voor de schapen. Nog andere schapen heb Ik, die niet van deze stal zijn; ook die moet Ik leiden en zij zullen naar mijn stem horen en het zal worden één kudde, één herder.
Jezus spreekt hier over de éne kudde en dan in de toekomende tijd (zal worden). Dat is de reden, waarom veel mensen het zo interpreteren, dat de kudde gelovige zijn, die Jezus op de laatste dag uit de verschillende zichtbare „kerkgenootschappen” zal verzamelen: En dan worden de gelovigen, die in de vele verschillende kuddes verstrooid zijn, verenigd in één kudde. Maar waarom moet deze tijd „toekomende tijd” betrekking hebben op de laatste dag? Jezus kan ook elke ander latere gebeurtenis bedoelen. Jezus spreekt over diegenen, die „van deze stal” zijn en over die, die er niet van zijn. Uit de eerste stal heeft hij al de schapen geroepen en de andere schapen zal hij later roepen. Die Schapen, die naar de stem van de goede herder luisteren, zullen één kudde vormen. Waarop heeft de eerste schaapstal volgens de leer van de onzichtbare kerk betrekking? Op welke kerk? Hoe kon Jezus überhaupt over een kerk spreken, toen de kerk nog helemaal niet bestond? In vers 16 gebruikt hij het speciale aanwijzend voornaamwoord „deze”: „uit deze stal”. Deze stal moet een symbool zijn voor Israël, omdat Jezus tijdens zijn dienst op aarde de kinderen Israëls had geroepen:
Deze twaalf heeft Jezus uitgezonden en Hij gebood hun, zeggende: Wijkt niet af op een weg naar heidenen, gaat geen stad van Samaritanen binnen; begeeft u liever tot de verloren schapen van het huis Israëls. Gaat en predikt en zegt: Het Koninkrijk der hemelen is nabijgekomen. (Matteüs 10:5-7)
De andere schapen zijn dan logischerwijs de heidenen. Jezus wilde erop wijzen, dat er mensen onder de heidenen zijn, die zijn roep zouden volgen. De apostelen ervoeren dat dagelijks, na een paar jaar. Deze ervaring is door Paulus in de brief aan de Efeziërs samengevat:
Bedenkt daarom dat gij, die vroeger heidenen waart naar het vlees, en onbesneden genoemd werdt door de zogenaamde besnijdenis, die werk van mensenhanden aan het vlees is, dat gij te dien tijde zonder Christus waart, uitgesloten van het burgerrecht Israëls en vreemd aan de verbonden der belofte, zonder hoop en zonder God in de wereld. Maar thans in Christus Jezus zijt gij, die eertijds veraf waart, dichtbij gekomen door het bloed van Christus. Want Hij is onze vrede, die de twee één heeft gemaakt en de tussenmuur, die scheiding maakte, de vijandschap, weggebroken heeft, doordat Hij in zijn vlees de wet der geboden, in inzettingen bestaande, buiten werking gesteld heeft, om in Zichzelf, vrede makende, de twee tot één nieuwe mens te scheppen, en de twee, tot één lichaam verbonden, weder met God te verzoenen door het kruis, waaraan Hij de vijandschap gedood heeft. En bij zijn komst heeft Hij vrede verkondigd aan u, die veraf waart, en vrede aan hen, die dichtbij waren; want door Hem hebben wij beiden in één Geest de toegang tot de Vader. Zo zijt gij dan geen vreemdelingen en bijwoners meer, maar medeburgers der heiligen en huisgenoten Gods, … (Efeziërs 2:11-19)