Kort geleden heb ik studie gemaakt van Jesaja 7:14. In de Nederlandse vertalingen komt hier een opmerkelijk verschil naar voren.
Laat ik de weergave van de SV, de NBG'51 en de NBV eens weergeven:
SV: Daarom zal de Heere Zelf ulieden een teken geven; ziet, een maagd zal zwanger worden, en zij zal een Zoon baren, en Zijn naam IMMANUEL heten.
NBG'51: Daarom zal de Here zelf u een teken geven: Zie, de jonkvrouw zal zwanger worden en een zoon baren; en zij zal hem de naam Immanuël geven.
NBV: Daarom zal de Heer zelf u een teken geven: de jonge vrouw is zwanger, zij zal spoedig een zoon baren en hem Immanuël noemen.
Hebreeuwse tekst (MT):
לָכֵן יִתֵּן אֲדֹנָי הוּא לָכֶם אוֹת הִנֵּה הָעַלְמָה הָרָה וְיֹלֶדֶת בֵּן וְקָרָאת שְׁמוֹ עִמָּנוּ אֵל
In transcriptie: lákhén jittén eadonái hu lákhèm ot hinéh háàlmáh háráh wejjolèdèt bén weqárát sjemo immánu él.
Twee dingen vallen op:
- De vertaling van het woord עַלְמָה [àlmáh]: 'maagd' in de oudere vertalingen (SV), en 'jonge vrouw' in nieuwere vertalingen (NBG'51 en NBV).
- De vertaling van de werkwoordsvorm הָרָה [háráh]: toekomstige tijd (zal zwanger worden) (SV en NBG'51), of tegenwoordige tijd (is zwanger) (NBV).
Over deze vertalingskwestie heb ik een duidelijke mening.
Kijk je puur naar de Hebreeuwse tekst van Jesaja 7:14, dan levert deze tekst nogal wat mogelijkheden op.
Is de עַלְמָה [àlmáh] een maagd, of een jonge vrouw? Het kan wat betreft het Hebreeuwse woord beiden.
Hoe valt הָרָה [háráh] te vertalen? Tijden van Hebreeuwse werkwoorden is een heet hangijzer, waar zelfs de geleerden het vaak niet over eens zijn. (Zie: Gij waart mijn hulp: ds. C. Sonnevelt, Vertalen of verdwalen?, blz. 197) Kijk je de Grammatica van het Bijbels Hebreeuws van J.P. Lettinga erop na, dan ontdek je dat beide opties - toek. tijd en teg. tijd - in principe mogelijk zijn. Het Hebreeuwse werkwoord draagt niet zo expliciet een tijd in zich op de manier zoals wij gewend zijn in de Indo-europese talen. Wij zijn gewend dat je een werkwoordsvorm ziet, en daar gelijk ondubbelzinnig aan de vorm zelf af kunt lezen van welke tijd er sprake is. (Hoewel... wij gebruiken soms ook wel eens een tegenwoordige tijd in de toekomstige betekenis!) In het Hebreeuws is dat dus anders. De context waarin de werkwoordsvorm staat, en de wijze waarop die gebruikt wordt, speelt dan een veel grotere rol.
Willen we tot uitsluitsel komen, dan zullen we dus moeten kijken naar het tekstverband.
Wat betreft de werkwoordsvorm kom ik er dan zonder twijfel toe om die met een toekomstige tijd te vertalen. Daar heb ik twee argumenten voor, waarvan de tweede met de eerste samenhangt:
- de verzen 8 en 16 plaatsen de voorwaarden voor de vervulling voor die profetie in een toekomst, die Achaz niet beleven zal (valt daarbij ook te concluderen uit 2 Kon. 16 en 18),
- de aanspraak: er staat niet 'Achaz', maar 'huis van David'. Het is dus niet noodzakelijkerwijs een teken voor Achaz alleen, maar voor het huis van David (zie Jes. 7:13). (Bovendien is לָכֶם [lákhèm] [= aan jullie] ook meervoud, zo zie ik nu!)
Het is dus wel duidelijk dat Jesaja 7:14 vooruit ziet op een tijd in de toekomst, en dat je er niet uit kunt halen dat er tegen Achaz gezegd wordt dat hij bij zijn leven de geboorte van een bepaald kind zal meemaken.
Wat betreft de vertaling van עַלְמָה [àlmáh] kies ik ook voor de vertaling 'maagd', en niet voor 'jonge vrouw'. Opvallend in deze tekst is dat er helemaal geen man wordt genoemd. Er wordt uitsluitend over een vrouwelijk persoon gerept. Dat gaat er in Genesis 17:19 heel anders aan toe. De vrouw van Achaz, zoals sommige uitleggers menen, zal het zeker niet geweest zijn. De Septuaginta-vertalers vertalen hier ook met παρθενος [parthenos], en dat is geen wonder, gezien de sfeer van de tekst. In Mattheüs 1:23 wordt de Septuaginta-vertaling van deze tekst trouwens letterlijk geciteerd, met als enige verschil de werkwoordsvorm van 'zwanger worden': 3de persoon meervoud i.p.v. 2de persoon enkelvoud.
Ik ben dus voorstander van de direct-messiaanse exegese van Jesaja 7:14. Ik weet ook dat er exegeten zijn, die zeker niet tot de schriftkritische richting gerekend kunnen worden, die een meer typologische exegese voorstaan (Voorbeelden: J. Ridderbos, H.J. Schilder). Zij denken over de tekst meer zoals de NBV-vertaling het weergeeft. Er zou in die tijd zelf een vrouw zwanger worden, als voorafschaduwing van de geboorte van Christus, en met Maria zou er dan nog een keer zoiets gebeuren. Mij lijkt dat echter onhoudbaar bij deze tekst. Ook J. van Bruggen volgt de direct-messiaanse exegese (zie zijn commentaar op Mattheüs uit de CNT-serie, blz. 42-44).
Voor de vertaling van de SV valt hier dus veel te zeggen, en die zie ik bij dit vers dus als de juiste. Nieuwere vertalingen vormen naar mijn mening geen verbetering bij deze tekst. Voor de discrepantie tussen Jesaja 7:14 en Mattheüs 1:23, zoals die duidelijk in de NBV aanwezig is, is geen reden.
Wat je in de SV ziet staan, staat ook in de KJV, en in de Septuaginta. En wat in de NBV staat, staat ook in de Willibrordvertaling van 1995, en de Groot Nieuws Bijbel van 1996. Blijkbaar hebben we dus van doen met tedenzen in het vertalen van deze tekst, die met een bepaald exegetisch inzicht samenhangen.