Heb het pas nog op belijdeniscatechisatie gehad, en ben CGK
3-verbondenleer:
1. Het verlossingsverbond=Raad des Vredes=verbond tussen God de Vader en God de Zoon, waarin zij afspreken de uitverkorenen te verlossen. Dit verbond is van eeuwigheid, nog voordat de wereld geschapen was.
2. Het werkverbond=verbond tussen God en Adam, dat wanneer hij niet van de verboden boom eet, maar God gehoorzaam blijft, hij in het paradijs mag blijven, oftewel eeuwige zaligheid.
3. Het genadeverbond=verbond tussen God en Abraham, waarbij God aan Abraham belooft dat hij hem tot een God wil zijn, dit verbond geldt voor Abraham en zijn kinderen, oftwele alle besneden kinderen. De lijn doortrekken naar de kinderdoop-> God zegt persoonlijk tegen elk kind dat gedoopt wordt, dus nog voordat het kind zich ervan bewust is, of iets wil, enz, zegt God dat Hij hun God wil zijn. De doop is eigenlijk een zichtbaar teken van wat God tegen iedereen zegt.
Tegelijkertijd is de waarheid als volgt; niet iedereen die gedoopt is, wordt zalig, want niet iedereen die besneden was, werd zalig-> Ezau bijvoorbeeld was wél een verbondskind, een kind van Abraham, was besneden, enz, maar hij geloofde niet en werd niet zalig. Zo zit het ook met de kinderen die gedoopt zijn.
En Hij heeft tot mij gezegd: Mijn genade is u genoeg; want Mijn kracht wordt in zwakheid volbracht.