Loëlla schreef:Dus je gelooft dat de zielen van Jezus en de boosdoener na hun dood naar het paradijs gingen => naar de hemel gingen.
Dan is er natuurlijk het punt van de sterfelijkheid van de ziel dat komt kijken. Volgens de bijbel is de ziel sterfelijk => de mens werd een ziel. En een mens is sterfelijk.
Toch zegt de apostel Lukas dat Jezus tijdens zijn dood niet meteen naar de hemel/paradijs ging, omdat hij in Hades (Sjeool in het Hebreeuws maar in veel bijbels zijn beide woorden vertaald met hel), het symbolische graf van heel de gestorven mensheid, verbleef.
Hand 2:31, 32
voorzag hij en sprak hij over de opstanding van de Christus, dat hij niet werd verlaten in Hades en dat zijn vlees het verderf niet heeft gezien. 32 Deze Jezus is door God opgewekt, van welk feit wij allen getuigen zijn.
Is het niet duidelijk dat Jezus in Sjeool of Hades was voordat hij werd opgewekt? Commentaar op de Heilige Schrift door J. P. Lange: "Wij moeten echter onder dit Paradijs niet het hemelse Paradijs verstaan ... maar dat gedeelte van Sjeool dat tegengesteld is aan Gehenna en dat ook Paradijs werd genoemd."
Jezus ging, volgens de bijbel, naar Sjeool of Hades toen hij stierf, en niet naar de hemel. Drie dagen was hij dood en bevond hij zich zonder bewustzijn in het gemeenschappelijke graf van de mensheid (Prediker 9:5, 10). Hij kon dus niet naar de hemel zijn gegaan. Hij was in Hades/Sjeool, zonder het daar te verlaten. De bijbel zegt dat Jezus pas veertig dagen na zijn opstanding naar de hemel terugkeerde, niet diezelfde dag. (Hand 1:3, 6-11)
Ivm de vertaling van Luk 23:42, 43 zegt Gospel Light from Aramaic on the Teachings of Jesus: "Volgens de Aramese wijze van spreken ligt de nadruk in Luk 23:42, 43 op het woord 'heden' en moet men [zoals in de Nieuwe-Wereldvertaling] lezen: 'Waarlijk ik zeg u heden, gij zult met mij in het Paradijs zijn.' ... Dit is een kenmerk van de oosterse wijze van spreken waardoor te kennen werd gegeven dat de belofte op een bepaalde dag was gedaan en beslist gehouden zou worden."
Het is duidelijk dat Jezus de boosdoener eenvoudig beloofde dat hij een opstanding zou krijgen in het Paradijs; Jezus zei niet dat hij diezelfde dag nog in het Paradijs zou leven.
Daarom is de juiste vertaling van Jezus’ woorden: "Voorwaar, ik zeg u heden: Gij zult met mij in het Paradijs zijn."
Het Hebreeuwse woord Scheol en het Griekse Hades, betekent som de plaats der verdoemden (1) in welke betekenis het hier niet kan genomen worden, omdat Christusziel, van het lichaam door den dood gescheiden zijn, niet in die plaats, maar in het paradijs geweest is (2). Soms betekent het de helse smarten en benauwdheden; (3) in welke betekenis sommigen menen dat dit woord hier zou kunnen genomen worden, alzo Christus vóór zijn dood zodanige smarten in Zijne ziel geleden heeft. Doch alzo hetzelfde woord ook vaak genomen wordt voor het graf, (4) gesproken wordt van den staat van Christus na Zijn dood en van Zijn opstanding uit de zelve, zo wordt het wel aller deskundigst hier verstaan van het graf in hetwelk Christusziel, dat is Christus, doch naar Zijn lichaam, gelegen heeft tot op den derden dag.
(1)
De 32:22 Want een vuur is aangestoken in Mijn toorn, en zal bernen tot in de onderste hel, en zal het land met zijn inkomst verteren, en de gronden der bergen in vlam zetten.
Job 11:8 Zij is als de hoogten der hemelen, wat kunt gij doen? Dieper dan de hel, wat kunt gij weten?
Mt 11:23 En gij, Kapernaum! die tot den hemel toe zijt verhoogd, gij zult tot de hel toe nedergestoten worden. Want zo in Sodom die krachten waren geschied, die in u geschied zijn, zij zouden tot op den huidigen dag gebleven zijn.
Lu 16:23 En de rijke stierf ook, en werd begraven. En als hij in de hel zijn ogen ophief, zijnde in de pijn, zag hij Abraham van verre, en Lazarus in zijn schoot.
(2)
Lu 23:43 En Jezus zeide tot hem: Voorwaar, zeg Ik u: Heden zult gij met Mij in het Paradijs zijn.
(3)
1Sa 2:6 De HEERE doodt en maakt levend; Hij doet ter helle nederdalen, en Hij doet weder opkomen.
Ps 18:5 (18-6) Banden der hel omringden mij, strikken des doods bejegenden mij.
Ps 18:6 (18-7) Als mij bange was, riep ik den HEERE aan, en riep tot mijn God; Hij hoorde mijn stem uit Zijn paleis, en mijn geroep voor Zijn aangezicht kwam in Zijn oren.
Ps 116:3 De banden des doods hadden mij omvangen, en de angsten der hel hadden mij getroffen; ik vond benauwdheid en droefenis.
(4)
Ge 37:35 En al zijn zonen, en al zijn dochteren maakten zich op, om hem te troosten; maar hij weigerde zich te laten troosten, en zeide: Want ik zal, rouw bedrijvende, tot mijn zoon in het graf nederdalen. Alzo beweende hem zijn vader.
Job 17:13 Zo ik wacht, het graf zal mijn huis wezen; in de duisternis zal ik mijn bed spreiden.
Ps 6:5 (6-6) Want in den dood is Uwer geen gedachtenis; wie zal U loven in het graf?
Ps 6:6 (6-7) Ik ben moede van mijn zuchten; ik doe mijn bed den gansen nacht zwemmen; ik doornat mijn bedstede met mijn tranen.
Ps 30:3 (30-4) HEERE! Gij hebt mijn ziel uit het graf opgevoerd; Gij hebt mij bij het leven behouden, dat ik in den kuil niet ben nedergedaald.
Ps 30:4 (30-5) Psalmzingt den HEERE, gij Zijn gunstgenoten! en zegt lof ter gedachtenis Zijner heiligheid.
Spr 1:12 Laat ons hen levend verslinden, als het graf; ja, geheel en al, gelijk die in den kuil nederdalen;
Spr 27:20 De hel en het verderf worden niet verzadigd; alzo worden de ogen des mensen niet verzadigd.
Jes 5:14 Daarom zal het graf zichzelf wijd opensperren, en zijn mond opendoen, zonder maat; opdat nederdale haar heerlijkheid, en haar menigte, met haar gedruis, en die in haar van vreugde opspringt.
Jes 38:18 Want het graf zal U niet loven, de dood zal U niet prijzen; die in den kuil nederdalen, zullen op Uw waarheid niet hopen.
Opb 20:13 En de zee gaf de doden, die in haar waren; en de dood en de hel gaven de doden, die in hen waren; en zij werden geoordeeld, een iegelijk naar hun werken.
Hnd 2:27 Want Gij zult mijn ziel in de hel niet verlaten, noch zult Uw Heilige over geven, om verderving te zien.