Oké, maak je borst dan maar nat.
Ik heb wat gedachten van mij op een rijtje gezet.
וַיְהִי כִּי-הֵחֵל הָאָדָם, לָרֹב עַל-פְּנֵי הָאֲדָמָה; וּבָנוֹת, יֻלְּדוּ לָהֶם
וַיִּרְאוּ בְנֵי-הָאֱלֹהִים אֶת-בְּנוֹת הָאָדָם, כִּי טֹבֹת הֵנָּה; וַיִּקְחוּ לָהֶם נָשִׁים, מִכֹּל אֲשֶׁר בָּחָרוּ
וַיֹּאמֶר יְהוָה, לֹא-יָדוֹן רוּחִי בָאָדָם לְעֹלָם, בְּשַׁגַּם, הוּא בָשָׂר; וְהָיוּ יָמָיו, מֵאָה וְעֶשְׂרִים שָׁנָה
הַנְּפִלִים הָיוּ בָאָרֶץ, בַּיָּמִים הָהֵם, וְגַם אַחֲרֵי-כֵן אֲשֶׁר יָבֹאוּ בְּנֵי הָאֱלֹהִים אֶל-בְּנוֹת הָאָדָם, וְיָלְדוּ לָהֶם: הֵמָּה הַגִּבֹּרִים אֲשֶׁר מֵעוֹלָם, אַנְשֵׁי הַשֵּׁם
We hebben het hier over een moeilijk bijbelgedeelte, dat niet gemakkelijk uit te leggen valt. Er is veel over geschreven.
Voor de verschillende uitleggingen van de zonen Gods (
בְנֵי-הָאֱלֹהִים), zie
een eerdere bijdrage van mij.
Een paar dingen die men moet bedenken bij de uitleg van dit gedeelte (de nummers betreffen de versnummers):
2. De tegenstelling tussen de zonen Gods (
בְנֵי-הָאֱלֹהִים) en de dochteren der mensen (
בְּנוֹת הָאָדָם) is opvallend, en een begrijpelijke aanleiding om hierin een tegenstelling te zien tussen wezens die niet van deze wereld zijn, en mensen die dat wel zijn. Wie voorstander is van de uitleg van de zonen Gods als het nageslacht van Set, zal deze termen dus moeten uitleggen. (Dr. W.G. de Vries biedt zo'n uitleg.)
3. Vanuit de visie van de zonen Gods als bovennatuurlijke wezens is het wel opvallend, dat alleen de mens in dit vers wordt schuldig gesteld, en dat er consequenties volgen. In Genesis 3 kregen zowel de slang als de mensen wat van God te horen.
4. De uitleg van de zonen Gods als bovennatuurlijke wezens vertelt ons, dat door de genoemde huwelijken de reuzen ontstaan. Wie dit gedeelte leest, zal zich echter de vraag moeten stellen of dat wel in dit vers staat. Uit dit vers blijkt m.i. duidelijk, dat het verschijnen van de reuzen (
הַנְּפִלִים) niet het gevolg is van de huwelijken tussen de zonen Gods en de dochters der mensen, zoals de SBOT een beetje lijkt te willen. (Ik vind de SBOT hier aan duidelijkheid tekort schieten.) Er staat immers dat de reuzen in die dagen op de aarde waren,
en ook daarna... (
וְגַם אַחֲרֵי-כֵן). En daarna is dan: als de zonen Gods tot de dochters der mensen ingegaan zijn, d.w.z. als de seksuele gemeenschap heeft plaatsgehad. Er wordt dus éérst een situatie geschetst, waarna aangesloten wordt bij het gebeuren wat in de voorgaande verzen wordt verhaald. Het lijkt mij daarom geloofwaardiger om de reuzengroei in verband te brengen met de andere klimatologische omstandigheden, waardoor er veel hogere leeftijden werden bereikt, en waarin er voor levende wezens de mogelijkheid was tot het bereiken van reusachtige afmetingen, denk bijv. aan de dinosauriërs.
Wel zou je het vers misschien zo kunnen lezen, dat degenen die uit die huwelijken geboren worden, de geweldigen zijn uit verre tijd (
הַגִּבֹּרִים אֲשֶׁר מֵעוֹלָם). Als ik het Hebreeuws bekijk, ben ik trouwens meer geneigd te vertalen:
de sterken die er al sinds mensenheugenis zijn. Olam (
עוֹלָם) is namelijk een woord dat naar ver verwijderde tijden verwijst. Het komt van de stam
עלם, wat 'verbergen' betekent. Het woord heeft op die manier iets geheimzinnigs. Het lijkt erop dat
עוֹלָם zich het beste laat omschrijven als: een tijd die buiten onze waarneming ligt. Het wordt ook gebruikt in de betekenis van: eeuwig.
Ik kan me goed voorstellen dat 'zij/deze' (
הֵמָּה) verbonden moeten worden met de reuzen die al aan het begin van het vers genoemd worden.
- Het feit dat we in de zonen Gods als metafysieke wezen van doen hebben met een oude uitleg, die al in het oude Israël bestond, en die we in de oude kerk terugvinden, is in zichzelf nog geen bewijs van juistheid. De uitleg van
Mattheüs 16:
19 als argument voor het pauselijke gezag is ook een heel oude uitleg, die al in de vroege kerk voorkwam. Dat is hooguit een paar eeuwen nadat het Mattheüs-evangelie ontstond. Maar welke niet-roomse neemt die over? Blijkbaar hadden de reformatoren behoefte aan een herziening van de uitleg hiervan. Bovendien waren mensen uit lang vervlogen tijden evengoed als wij mensen, die aan invloeden blootstonden, aan datgene wat er in die tijd als denken in de lucht hing. En dat kan een noodzaak tot herziening op bepaalde punten van inzicht actueel maken.
De uitleg van de zonen Gods als metafysieke wezens vinden we vooral terug in het apocriefe en pseudepigrafische boek
1 Henoch, m.n. het
zesde hoofdstuk.
In het artikel
'Henoch' van wikipedia las ik dat het boek 1 Henoch te identificeren zou zijn met 'het boek des Oprechten', zoals we dat vinden in Jozua 10:13, en 2 Samuël 1:18. Ik geef de betreffende verzen hieronder weer.
Jozua 10:12-13 schreef:12 Toen sprak Jozua tot den HEERE, ten dage als de HEERE de Amorieten voor het aangezicht der kinderen Israëls overgaf, en zeide voor de ogen der Israëlieten: Zon, sta stil te Gíbeon, en gij, maan, in het dal van Ajálon!
13 En de zon stond stil, en de maan bleef staan, totdat zich het volk aan zijn vijanden gewroken had. Is dit niet geschreven in het boek des oprechten? De zon nu stond stil in het midden des hemels, en haastte niet onder te gaan omtrent een volkomen dag.
2 Samuël 1:17-18 schreef:17 David nu klaagde deze klage over Saul en over Jónathan, zijn zoon;
18 Als hij gezegd had, dat men den kinderen van Juda den boog zou leren; ziet, het is geschreven in het boek des Oprechten.
Bekijk ik deze verzen, dan zie ik daar absoluut geen spoor van! De verzen geven totaal geen aanleiding voor die gedachte. Ik heb de commentaren die ik over deze verzen heb, erop nagekeken. Het komt bij de exegeten blijkbaar ook niet op om er ook maar aan te denken, want ik lees er geen letter over. Zowel in de commentaren op Jozua (POT: dr. M.A. Beek, COT: dr. J.H. Kroeze,
WBC: dr. T.C. Butler) als op 2 Samuël (
WBC: dr. A.A. Anderson) vind ik er geen spoor van. Blijkbaar is het maar een verzinsel, wat we rustig kunnen negeren.
Dan zijn er nog een paar verzen in het Nieuwe Testament, die me op het eerste gezicht wel een redelijk plausibel argument leken voor de uitleg van de zonen Gods als metafysieke wezens. En wel 2 Petrus 2:4, en Judas, daaruit vers 6. Ik citeer ze even.
2 Petrus 2:4-9 schreef:4 Want indien God de engelen, die gezondigd hebben, niet gespaard heeft, maar, die in de hel geworpen hebbende, overgegeven heeft aan de ketenen der duisternis, om tot het oordeel bewaard te worden;
5 En de oude wereld niet heeft gespaard, maar Noach, den prediker der gerechtigheid, zijn achttal bewaard heeft, als Hij den zondvloed over de wereld der goddelozen heeft gebracht;
6 En de steden van Sódoma en Gomórra tot as verbrandende met omkering veroordeeld heeft, en tot een voorbeeld gezet dengenen, die goddelooslijk zouden leven;
7 En den rechtvaardigen Lot, die vermoeid was van den ontuchtigen wandel der gruwelijke mensen, daaruit verlost heeft;
8 (Want deze rechtvaardige man, wonende onder hen, heeft dag op dag zijn rechtvaardige ziel gekweld, door het zien en horen van hun ongerechtige werken);
9 Zo weet de Heere de godzaligen uit de verzoeking te verlossen, en de onrechtvaardigen te bewaren tot den dag des oordeels, om gestraft te worden
Judas v5-7 schreef:5 Maar ik wil u indachtig maken, als die dit eenmaal weet, dat de Heere, het volk uit Egypteland verlost hebbende, wederom degenen, die niet geloofden, verdorven heeft.
6 En de engelen, die hun beginsel niet bewaard hebben, maar hun eigen woonstede verlaten hebben, heeft Hij tot het oordeel des groten dags met eeuwige banden onder de duisternis bewaard.
7 Gelijk Sódoma en Gomórra, en de steden rondom dezelve, die op gelijke wijze als deze gehoereerd hebben, en ander vlees zijn nagegaan, tot een voorbeeld voorgesteld zijn, dragende de straf des eeuwigen vuurs.
Bij 2 Petrus 2 hangt het er een beetje vanaf, hoe je dat leest. Lees je vers 5 als een voortzetting van vers 4, waarin het over hetzelfde gaat? Of snijdt vers 5 iets anders aan? Dat laatste is zeker niet onmogelijk, als je ziet dat vers 6 dat eveneens doet, terwijl het toch dezelfde zin betreft. Het als vers 5 begint vers 6 met 'en' (και).
En bij engelen die gezondigd hebben hoef je m.i. niet te denken aan Genesis 6. We weten allemaal wel van de gevallen engelen, die duivel achterna gegaan zijn. In Openbaring gaat het over oorlog in de hemel, die er eens geweest is. En de satan was al bij de zondeval actief. Die komen we al in Genesis 3 tegen.
Als Jezus naar de tijd van Noach verwijst, rept hij met geen woord over metafysieke wezen, die huwelijken zouden zijn aangegaan met de mensendochters. (Zie dr. W.G. de Vries hierover) Zie
Mattheüs 24:
37-39 en
Lukas 17:
26-27. Dat lijkt veel op wat ik opmerkte over Genesis 6:3, vind je niet?
____________________________________________________________________
gebruikte afkortingen:
COT: Commentaar op het Oude Testament
POT: de Prediking van het Oude Testament
SBOT: Studiebijbel Oude Testament
WBC: Word Biblical Commentary
Wat literatuur over dit onderwerp:
A. Augustinus,
De stad van God, Baarn 1983, 3de druk: 1992. (boek III, §5 [blz. 138], boek XV, §22, §23 [blz. 716, 717, 719, 720], boek XX, §21 [blz. 1038])
H. Bavinck,
Gereformeerde Dogmatiek, Kampen 1998 (deel 2, §263, blz. 417)
A.L.Th. de Bruijne,
Woord op Schrift, (blz. 190-193), Kampen 2002
S. Greijdanus,
Kommentaar op het Nieuwe Testament, De brieven van de apostelen Petrus en Johannes, en de brief van Judas, Amsterdam 1929
P.H.R. van Houwelingen,
Commentaar op het Nieuwe Testament: 2 Petrus, Judas; Testament in tweevoud, Kampen 1993
H. Jagersma,
Verklaring van de Hebreeuwse Bijbel: Genesis 1:1-25:11, Nijkerk 1995
B. Loonstra,
De geloofwaardigheid van de bijbel, Zoetermeer 1994. (blz. 43, 134, 176)
H.M. Ohmann,
Zonen Gods en dochteren der mensen in Gen. 6:1-4 een oude kwestie (De Reformatie, jrg. 67, 1992: 969-973, jrg. 68, 1992: 1-6, 21-26; 45-50; 69-73)
M.J. Paul, G. van den Brink, J.C. Bette,
Studiebijbel Oude Testament: bijbelcommentaar Genesis-Exodus, Veenendaal 2004
A. van Selms,
De Prediking van het Oude Testament: Genesis, deel 1, Nijkerk 1989
W.G. de Vries,
Van Adam tot Abram, Goes 1994
G. J. Wenham,
Word Biblical Commentary 1: Genesis 1-15, Word, 1987
I. de Wolff,
De geschiedenis der Godsopenbaring, deel 1, ...
Er staan een paar titels tussen die ik zelf niet heb. Maar van al deze titels weet ik dat er over dit onderwerp wat te vinden valt.
Wat betreft commentaren op de tekst van Genesis 6 zou deze lijst uiteraard enorm uitgebreid kunnen worden, want er zijn er zeer vele te koop. Maar het leek mij onbegonnen werk om ieder denkbaar commentaar dat ik maar zou kunnen verzinnen in de lijst te zetten.
Het commentaar van J. Calvijn op dit bijbelgedeelte:
http://www.ccel.org/c/calvin/comment3/c ... tm/xii.htm
Dit is een website die over het onderwerp gaat:
http://www.wat-is-waarheid.info/reuzen.htm (Ik geef echter geen garanties m.b.t. de orthodoxie van de auteur! Neem bijv. het feit dat hij de drieëenheid veroordeeld als een Rooms verzinsel, wat feitelijk uit het heidendom zou komen. Zie in de balken bovenaan die webpagina.)
Een artikel hierover:
Beeldschoon van A.C. Breen uit De Reformatie.
Dit is een literatuurlijst waar je nogal wat door elkaar vindt, orthodox en minder orthodox. Het is datgene wat ik tegengekomen ben aan titels.