Optimatus schreef:En Hij is een verzoening voor onze zonden; en niet alleen voor de onze, maar ook voor de zonden der gehele wereld.
Ploegend door de Heidelbergse Cathegismus, stuitte ik op deze tekst. Ik kon niet meer bedenken dan Omega maar eens op te bellen om te vragen hoe een reformatorisch christen deze tekst ziet, maar ik ben benieuwd naar meningen van anderen.
Ik kom er niet uit. Is dit een vorm van alverzoening of toch niet? Ik wil niet een soort tweede Carl worden, die alleen maar vragen stelt. Het is ook niet mijn bedoeling iemand de les te leren.
Ik wil mijn kennis van de Schrift verdiepen. Wie o wie helpt mij hierbij?
Hoe een reformatorisch christen zo'n tekst ziet? Er wordt nog wel eens de redenering toegepast op dergelijke teksten: de wereld, dat is niet de hele wereld maar het uitverkoren deel ervan. (En dan wereld hier opgevat als: alle mensen in de wereld.)
Ik heb even de Redelijke Godsdienst van Wilhelmus à Brakel erop na geslagen, maar kwam toch een wat andere uitleg tegen dan de net genoemde die ik eigenlijk een beetje verwachtte.
(d) 1 Joh. 2:2, En Hij is eene verzoening voor onze zonden; en niet alleen voor de onze, maar ook voor de zonde der geheele wereld. Antw. (a) Uit het woord geheele wereld mag men al zoo weinig een besluit maken tot ieder bizonder mensch, als uit het woord wereld; want van de eerste wereld staat, dat de zondvloed hen allen verdierf, Luk. 17:27. Dat de duivel de geheele wereld verleidde, Openb. 12:9. Dat de geheele wereld in het booze ligt, 1 Joh. 5:19. (b) Die woorden "niet alleen, maar", geven te kennen dat hier is eene tegenstelling tusschen Joden, hoedanig Johannes was, en de geloovigen uit die natie, en de Heidenen, die in tegenstelling tot de wereld genoemd worden, niet alleen hier, maar ook in Rom. 11:12, 15. Gelijk uit het woord wereld wereld, in 't gemeen beteekenende het menschelijke geslacht, zoo ook niet in deze tegenstelling; want somtijds worden daardoor de goddelozen verstaan, en somtijds de godzaligen uit allerlei natie, gelijk dat klaar is uit Rom. 11:12. Indien hunne val de rijkdom is der wereld. Vs. 15, Indien hunne verwerping de verzoening is der wereld. Door den val der Joden verkrijgt niet ieder Heiden den geestelijken rijkdom van Christus, en ieder bizonder Heiden, zonder uitsluiting van iemand, krijgt geene verzoening, maar alleen de bekeerden, de geloovigen uit de Heidenen, dat een ieder zal moeten toestaan. Als hier dan nu staat, dat Christus is eene verzoening voor de zonden der geheele wereld, zoo kan men daardoor ook niet verstaan een ieder, hoofd voor hoofd, maar alleen de geloovigen uit de Heidenen. (c) Johannes voegt hier twee delen van Christus' Hoogepriesterambt te zamen, namelijk, een voorspraak en eene verzoening te zijn; boven hebben wij getoond, dat die twee gansch niet van elkander gescheiden kunnen worden, en dat Hij het andere is, voor welke Hij het eene is. En dewijl Christus het voorbidden niet doet voor de verworpene wereld, Joh. 17:9, zoo is Hij ook de verzoening niet voor die, maar alleen voor de uitverkorene wereld, welke verzoening krijgt door eene bij gelegenheid van den val der Joden. Dus blijkt het, dat Christus niet is gestorven voor ieder mensch, hoofd voor hoofd, van de wereld.
W. à Brakel, Redelijke Godsdienst, deel 1, hoofdstuk 22, § 27, blz. 507-508
Hoewel... het door mij genoemde zit hier wel in. Maar er zit meer in. W. à Brakel schrijft ook dat de tekst betekent: niet alleen voor de zonden van de Joden, maar ook voor de heidenen. Dat vind ik een onmisbare oogopener. Hier gaat het dus niet over het leerstuk van de uitverkiezing op zichzelf. Het gaat hier over de reikwijdte van het heil: niet alleen voor de Joden, maar ook voor heidenen. Als bij een dergelijke formulering zijn we al aanmerkelijk minder geneigd te vragen:
alle Joden, en
alle heidenen? Het accent ligt daar dan niet op. De bedoeling is namelijk niet de afgrenzing van wie wel en wie niet (de kwestie van uitverkorenen en niet-uitverkorenen), maar om te laten zien dat het heil niet beperkt is tot één bepaald volk.