Berichtdoor Cicero » 27 jan 2024 11:05
Ik heb nog even naar het hoofdstuk over Voetius gekeken. Daar kwam ik op de eerste pagina's van de bespreking van de brontekst de volgende dingen tegen.
blz. 125, n. 278: G. Voetius, Politicae Ecclesiasticae, deel 1, Amsterdam 1663, Cap. III, Tract. II, sect. II, 598-631.
Hierin zit een fout. 'caput' is de kleinste afdeling in het boek. Het gaat om deel 1, boek 2, traktaat 2, sectie 2. 'Caput III' is erbij gekomen omdat Mulder alleen naar de koptekst heeft gekeken. Maar daarin zit een zetfout, omdat caput 3 nog bij het voorafgaande hoort. Omdat sectie 2 geen hoofdstukken heeft, heeft de drukker 'Cap. III' laten staan. Een onzorgvuldige verwijzing dus.
blz. 125, n. 279: S. van der Linde, ‘Gisbertus Voetius’ gedachten over de prediking’, in: Reformatorisch Dagblad, 1 december 1976.
Hierin zit een fout. Dit artikel is niet verschenen in het RD, maar in Theologia Reformata 19 (dec. 1976) 256-267. Mulder geeft in het vervolg ook nooit specifieke paginaverwijzingen naar dit artikel. Dit is erg slordig.
Helaas kan ik het artikel van Van der Linde zo gauw niet inzien (daarvoor zou ik naar een bibliotheek moeten), maar een vergelijking zou wel eens interessant kunnen zijn.
blz. 125, n. 280: "Voetius beperkt de Schriftlezing tot de canonieke boeken. De vormgeving van deze lezing mag door de kerkenraad worden bepaald. Zo wijst hij erop dat Ezra een preekstoel liet maken, terwijl Jezus zat. Voetius, Politicae Ecclesiasticae, 604."
Naast dat dit nogal een selectieve samenvatting is waarin de structuur van Voetius tekst niet doorklinkt, zegt Voetius niet bij het voorbeeld van preekstoel en zitten dat de vormgeving van de lezing door de kerkenraad mag worden bepaald. Dat voorbeeld staat in de context van een paragraaf over de plaats en positie van lector en gehoor. Wel zegt Voetius, op de volgende pagina, dat de prediker en kerkenraad moeten beslissen welke leesorde gevolgd wordt bij de publieke lezing en hoe dit samenhangt met de preek.
blz. 126: "Ook noemt hij ‘van de onzen’: Perkins, Guilielmus (...) etc. Hij wijst in hun benadering onderscheiden accenten aan."
Welwillend gelezen is dit oke, maar het is wel heel vaag geformuleerd met een verkeerde focus. Wat Voetius feitelijk doet is dat hij zijn lezers/studenten aanspoort om veel van de genoemde auteurs te lezen, omdat je van de een meer dit en van de ander meer dat opsteekt.
blz. 126: "Hij roemt daarbij de praktische uiteenzetting van Perkins, die zelfs uit de geschriften van Homerus (ca. 800 - ca. 750 v.Chr.) put om de opbouw van velen te dienen."
Dat laatste zegt Voetius niet. Voetius noemt op p. 606 Perkins 'de Homerus van de Engelse praktische (theologen)'. Alleen een erenaam dus. Het zou wel heel raar zijn als Voetius Perkins prijst omdat hij Homerus in zijn preken zou gebruiken, terwijl de algemene tendens onder deze gereformeerden was dat je Homerus buiten je preek moest laten.
blz. 126: "De prediker moet kunnen inschatten of woorden van bemoediging, van wat niet correct is, van instructie of van troost in de desbetreffende situatie nodig zijn."
Dit is een kromme weergave van wat Voetius op blz. 607 zegt: Ille enim nosse debet, quae potissimum adhortationes, quae correptiones, quae didasacliacae instructiones, quae consolationes, qui elenchi, his et nunc requirantur. Dit is: "Want hij vooral moet weten welke vermaningen/aansporingen, welke terechtwijzingen, welke didactische instructies, welke vertroostingen, welke weerleggingen er hier* en nu worden verlangd." *Ik vermoed dat his ('voor deze dingen') hier een drukfout is voor hic ('hier').
Mulder heeft correptiones waarschijnlijk opgevat als corruptiones, maar het eerste betekent 'terechtwijzingen', het tweede 'verdorvenheden/corrupties'. Dan kom je inderdaad niet uit met de zin, en daarom komt Mulder met 'woorden van wat niet correct is' op de proppen.
blz. 126: " Van preken volgens tekstkalenders (het zogenoemde perikopenstelsel) moet hij niets hebben, want dan komt niet meer dan een bloemlezing van de Schrift aan de orde. Zo hekelt hij gebruiken uit de rooms-katholieke en ook uit de lutherse traditie.282"
voetnoot 282: "Het lezen van preken veroordeelt Voetius niet; preken van N. Rogers (1594-1660) over Lukas 15 en die van Hildersham over Johannes 4 en Psalm 51 beveelt hij juist aan. Voetius, Politicae Ecclesiasticae, 606."
Mulder suggereert dat het hier over leespreken gaat, maar Voetius raadt slechts zijn lezers/studenten aan om preken voor zichzelf te lezen, om eruit te leren hoe je moet preken. Hij verwijst dan naar 'onze bibliotheek' en noemt twee recente aanwinsten van Rogers en Hildersham.
Het lijkt erop dat Mulder hier wel naar de Latijnse tekst heeft gekeken (hoewel ik niet weet hoe uitgebreid Van der Linde schrijft). Maar hij geeft er wederom blijk van de Latijnse tekst gebrekkig te hebben begrepen.