In een poging mij in diskrediet te brengen, noemde Cicero mij "de vloekende voorganger". Het woordje waar hij over viel was "verdorie".
Dat bracht me terug naar één van mijn interacties met mijn oude dominee tijdens catechese.
Hij zei: "Niet vloeken, Broeder."
"Maar ik vloekte helemaal niet."
"Jawel, je zei... 'jeetje'."
"Goh, mag dat ook al niet."
"Je zei 'goh'. Oppassen, Broeder. Dat is maar één letter verwijderd van 'God'."
"Dat is 'bod' ook. Mag ik dat ook niet meer zeggen?"
"Gaan we bijdehand doen, Broeder?"
"Gossie, als het zo moet..."
Afijn, ik vermoed dat jullie met soortgelijke ideeën zijn opgevoed. Verbasterd vloeken is ook vloeken enzovoort. Hoe staan jullie daar nu tegenover? Heeft een "verdorie" voor jullie dezelfde lading als een "gvd" - nee, die schrijf ik niet voluit, zelfs niet als voorbeeld. Is het misschien een voorbeeld van overdreven wettisch denken om in vanalles een vloek te ontdekken? Of vind je het juist zorgvuldig en respectvol om Gods naam als zodanig heilig te beschouwen dat je er zelfs niet bij in de buurt wilt komen van een mogelijk "ijdel" gebruik? Of sta je er nog weer anders in.