Berichtdoor Johan100 » 24 dec 2017 23:41
Het aanbiddelijke Wezen Gods heeft ons geopenbaard dat Hij bestaat in drie
Personen. Hij heeft Zichzelf in de Heilige Schrift geopenbaard in Zijn Namen, die
Zijn Wezenseigenschappen uitdrukken, die de Personen gemeenschappelijk hebben,
zoals eeuwigheid, liefde, wil, macht, rechtvaardigheid, wijsheid, enzovoort.
De Schrift openbaart ons tevens dat deze heilige Personen bestaan in een eeuwige
relatie en Persoonseigenschappen. De Vader genereert van eeuwigheid tot eeuwigheid
Zijn Zoon. De Zoon wordt van eeuwigheid tot eeuwigheid gegenereerd. En de Heilige
Geest gaat uit van Beiden. Deze zijn daden van eeuwige Goddelijke liefde en
harmonie tot Elkaar.
De Schrift spreekt in menselijke woorden en beeldspraak over het onderscheiden
bestaan van de Personen in de Drie-eenheid. Namelijk, de Vader spreekt en werkt in
en door het Zelfstandig Woord, en de Geest gaat gelijk uit van Hem. De Heilige Geest
gaat uit van Vader en Zoon, door een zelfstandige uitgaande en eeuwige daad. Voor
ons mensen met een verduisterd verstand is het onbevattelijk. Het hoe ervan kunnen
we nooit begrijpen. Het is ook de bedoeling niet dat we het begrijpen, want de zonde
om God te begrijpen en te evenaren, was de begeerte van Eva, door de slang verleid.
Het was de val van het mensdom.
De Heere heeft zichzelf geopenbaard met menselijke woorden en denkbeelden, om
ons tot Goddelijke zaken op te leiden. De meest voorkomende uitdrukking waarin de
Vader Zich openbaart in Christus door de Heilige Geest, is zoals een man spreekt en
daarbij ademt. De persoon, zijn woorden en adem is een eenheid. Vandaar dat
Christus het Woord genoemd wordt en de Heilige Geest Adem of Geest wordt
genoemd, wat in het Hebreeuws hetzelfde woord is (Ruach). Het spreken van de
Vader is Zijn werken. Daarbij gaat altijd de Geest des Heeren, of de Adem des Heeren
samen. (Het gaat nu niet over de belofte die de Heere in de Bijbel doet, maar over Zijn
werken.)
De Vader bemint Zijn Zoon met een eeuwige nooit verminderende liefde en Hij
ontvangt Goddelijke liefde van Zijn Zoon. Daarin bestaat een eeuwige Goddelijke
vermaking dat de ene Persoon Goddelijke liefde geeft en ontvangt van de andere
Persoon. Hierin oefent de Heilige Geest uit Beiden een Goddelijke daad van eeuwige
liefde. Godgeleerden noemen dit de inblijvende werken Gods, in het Wezen Gods.
Ten eerste, de verkiezende liefde van de Vader
De Vader heeft Zichzelf in de Schrift geopenbaard als hebbende - menselijk
uitgedrukt - ook behoefte aan liefde van schepselen. Deze stap buiten Zichzelf, - in de
werken Gods naar buiten, - is een onbevattelijk, nederbuigende goedheid van de
oneindige liefde Gods. In deze werken Gods naar buiten openbaren de
Wezenseigenschappen Zich op een Eigen vrijmachtige, Persoonlijke wijze in de Drie
Personen. Dit komt openbaar in de eeuwige Vredesraad. Het is de wil van de Vader
om mensen tot de zaligheid te brengen. Het is een Persoonlijke wil, voortkomende uit
eeuwige, innige en vurige liefde om die mensen door de diepte van de zonde heen te
herstellen. De Vader handhaaft hierin de eisen van het geschonden Wezen Gods. De
Drie-eenheid wordt gekwetst en onteerd in zowel het Wezen Gods in ál Hun deugden,
alsook in ieder Goddelijk Persoon afzonderlijk. In die daad van de Vader stelt Hij aan
Zijn Zoon de eisen voor die tot herstel nodig zijn. In Zijn verkiezing openbaart de
Vader voornamelijk Zijn eeuwige alles voorafgaande soevereine liefde. Maar in de
Verbondseis openbaart Hij de gekwetste rechtvaardigheid en blinkende Majesteit van
het Wezen Gods.
Wij spreken van ‘de stilte der nooit begonnen eeuwigheid’, maar we bedoelen
daarmee de eeuwige Drie-enige God Zélf. Vóór de schepping was er alleen God.
Ten tweede, de onuitsprekelijke liefde van de Zoon
Gods Zoon, heeft een eeuwig gelijke Godheid met de Vader, (Joh. 5: 26). Hij wordt
van eeuwigheid tot eeuwigheid gegenereerd van Zijn Vader. De Personele eigenschap
van de Vader is Zijn Zoon te genereren. De Personele eigenschap van de Zoon is
gegenereerd te worden. Deze eeuwige waarheid is zeer ver boven onze menselijke
begrippen. De Zoon bewilligt in de Vredesraad in de onkreukbare en volkomen
rechtvaardige eisen van de Vader. Dit is een vrijwillige daad van de Zoon uit liefde tot
Zijn Vader en Zijn uitverkoren kinderen en om die als een Bruid te mogen verkrijgen.
Hebreeën 2: 9 -18. De bewegende Oorzaak is de Vader Die Zijn uitverkoren kinderen
zó onuitsprekelijk bemind, dat Hij Zijn Eigen Kind voor de dood overgeeft, om Zijn
aangenomen kinderen van de eeuwige dood te verlossen.
Owen wijst er met nadruk op, dat deze daad van de Zoon een onderwerping is, een
Goddelijke daad van God de Zoon aan God de Vader.
Uit dit eeuwig voornemen en besluit vloeit voort dat het Woord vlees zal worden in de
tijd. De mensheid krijgt een bestaan in de tweede Persoon van de Heilige Drieeenheid.
“God is geopenbaard in het vlees”. Hier ligt de grondslag van het
Priesterambt van Jezus Christus. De Zoon onderwerpt zich als Middelaar, als de GodMens
in gehoorzaamheid aan Zijn Vader. Die onderwerping zal zelfs tot in
eeuwigheid duren (1 Kor.15: 28).
De verborgenheid van de Godzaligheid is groot: God is Mens, en bleef die Hij was.
De openbaring van deze God-Mens was zo onbegrijpelijk nederig, waarin Zijn
Godheid Zich volledig verborg achter Zijn Mensheid, dat de Engelen er zich eeuwig
over verwonderen. Én Hij bleef God! De Tweede Persoon in het Goddelijk Wezen
lag, met eerbied gesproken, als Baby in een kribbe, speelde als Kind met andere
kinderen en Zijn broertjes, leefde en wandelde als gewone Jongen op aarde, werd Man
en timmerde totdat Hij Zijn ambtelijke bediening aanvaardde.
Ten derde, de diepe vernedering van de Zoon
De tweede Persoon, de God-Mens, moest lijden en sterven. Daartoe heeft de Heilige
Geest de Middelaar Zijn lichaam en ziel toebereid. Dit was tevens een scheppende
daad van de Vader, (Jer. 31:22) door de Heilige Geest, die Maria overschaduwde. Het
was dus geen nieuwe schepping van een nieuw soort mens was. Het was een
scheppende daad van de Vader, zegt dr. Owen, op bladzij 106 in zijn boek Over de
Heilige Geest. De aanneming van de menselijke natuur was méér dan een
onderwerping, (want onderwerping met een onzondig lichaam behoeft geen
vernedering in te houden) maar de Zoon kwam in de gelijkheid des zondigen vleses
(Rom. 8:3). Het aannemen van de menselijke natuur, die door de mens in de zondeval
was ontluisterd en waaraan de volle uitstraling van Gods beeld ontbrak, was een diepe
vernedering. Paulus zegt: “Maar heeft Zichzelven vernietigd, de gestaltenis eens
dienstknechts aangenomen hebbende, en is de mensen gelijk geworden” (Filippenzen
2:7). Daar kwam bij dat Jezus vanaf de ontvangenis onder de toegerekende schuld lag,
niet door overerving, maar door Zijn borgstelling, door de Vader toegerekend.
Vervolgens kwam de Koning der Koningen in diep vernederende omstandigheden op
aarde. “En in gedaante gevonden als een mens, heeft Hij Zichzelven vernederd”
(Fillip. 2:8a). Op aarde was voor Hem geen plaats dan in een beestenstal.
Ten vierde, Christus’ lijden afgeschaduwd
Een zwakke, onvolledige afbeelding van deze eeuwige besluiten kwam tot uiting in de
ceremoniële wetgeving. Deze ceremoniën dienden tevens als type en heenwijzing naar
de volmaakte Hogepriester, Die zichzelf zou opofferen aan Zijn Vader. Deze
afschaduwingen waren allen onvolkomen en werden op velerlei manieren en offers
voorgesteld, omdat de volmaakte Persoon niet door afschaduwing ten volle kan
geopenbaard worden. De priester beeldde Zijn Persoon af en het altaar met het offer
Zijn onderscheiden naturen als God-Mens. God kan niet anders dan door God worden
verzoend; maar tegelijk moest God door een Mens, - omdat de menselijke natuur
gezondigd had - worden verzoend. Het Goddelijk Schuldoffer van de God-Mens kon
de Vader alleen behagen.
Een schuldoffer werd genomen van het persoonlijke eigendom van de offeraar.
Daarmee werd aangetoond dat persoonlijke schulden overgedragen werden. De
mystieke overdracht op Wie de schuld gelegd werd, werd duidelijker aangewezen in
het offer op de grote Verzoendag. Toch bleef het voor de meeste Joden nog bedekt. In
Hebreeën staat, dat David - volgens Psalm 40 - wel een duidelijke openbaring kreeg
Wie de schuld-overnemende Borg was. De wet is een schaduw van de toekomende
goederen, Hebr. 10:1. Waar een schaduw is, daar volgt het lichaam. Nl. het lichaam
van Jezus Christus, in welke wij geheiligd zijn.
Ten vijfde, de schuld verzoend
Voordat het Schuld- en Zoenoffer werd geslacht, ging de grote Hogepriester eerst in
gebed. Het Hogepriesterlijk gebed in Johannes 17. Daarna kwamen de knechten van
het Joodse Sanhedrin om Hem te binden en weg te leiden. Vervolgens hebben de
Romeinse soldaten Hem gebonden aan de hoornen van het altaar. Daar werd Hij in
overdrachtelijke zin, geslacht, het vel afgestroopt en naakt tentoongesteld. Het
Goddelijk Offerlam voltooide Zijn werk met de uitroep: het is volbracht! De Tweede
Persoon, Die God is, was en blijft, gaf Zijn bloed en de God-Mens lag in het graf.
“Waarlijk, deze was Gods Zoon!”, riep de Romeinse hoofdman.
Het voorhangsel scheurde. Het is een van de grootste zonden van het Sanhedrin
geweest om de betekenis hiervan te negeren. Hierdoor werd het Plaatsbekledend en
verzoenend werk van Christus tot in de allerdiepste zin geloochend.
Het is voor allen die onder het Evangelie leven een ontzaglijke belediging iets te
willen toevoegen door eigen werken of gestalten, aan het volbrachte Offer van
Christus aan het kruis (1 Kor. 3:11-13). Zij die in Christus geloven zijn rechtvaardig
voor God. Dit leert de Schrift overvloedig. Deze geloofsweg loopt naar Golgotha,
buiten de legerplaats, Zijn smaadheid dragende.
Ten zesde, de kerk verzoend
Tijdens de inwijding van de Tempel viel het vuur van de hemel en verbrandde het
Slachtoffer. Daarmee was het vuur geblust, 2 Kronieken 7: 1. Dat wil zeggen, het vuur
in het offer hield op toen het offer verteerd was, maar het vuur bleef wel branden op
het altaar. Daar werd het vuur altijd brandend gehouden.
Hieruit kunnen we leren, dat allen die dit dierbare, hemelse geslachte Lam
veronachtzamen, eens in het vuur moeten lijden, want: “onze God is een verterend
Vuur.” Hebreeën 12: 29. Het is een ernstige misvatting om Christus liefdevoller te
schatten dan de Vader. “Ik en de Vader zijn één” (Joh. 10:30). Zij zijn één in liefde.
De Vader gaf uit liefde Zijn Eniggeboren Zoon. Daarmee gaf Hij Zichzelf. Maar Zij
zijn ook één in hun toorn. Buiten het Offer van Christus is ook Hun toorn één; het is
de toorn Gods en des Lams (Openb. 6:16). En wie zal voor Zijn aangezicht kunnen
bestaan?
Johannes zag het Lam Gods in het midden van de troon. Dus de Vader ziet Zijn Kerk
altijd aan in en door het Lam. Zo is Zijn Bruidskerk volkomen gelijkvormig aan het
verheerlijkte Hoofd Christus. Kan de zaligheid hen ontgaan, nu de Drie-enige God er
meer en hoger belang bij heeft dan zijzelf?
“Uit Hem en door Hem en tot Hem zijn alle dingen. Hem zij de eer en de heerlijkheid
tot in eeuwigheid.”
W.Westerbeke. Theologienet.
(..)Namelijk de rechtvaardigheid Gods door het geloof van Jezus Christus, tot allen, en over allen, die geloven; want er is geen onderscheid.(..)Rom.3.