Om hierop terug te komen. De schriftgeleerde vroeg wie zijn naaste is. Jezus vraagt na het verhaal wie de naaste van het slachtoffer is. Het was de schriftgeleerde duidelijk dat Jezus hem ais slachtoffer van de duivel beschouwd en dat degene die hem helpt zijn naaste is. Dat zegt twee dingen.
Ten eerste dat deze schriftgeleerde moest inzien dat hij niet door de priester en de leviet geholpen kon worden, wat ook staat voor de wet en de profeten. Die kunnen je niet helpen. Ten tweede dat Jezus alleen hem kan helpen (barmhartige Samaritaan staat voor Jezus uit Samaria) en ten derde draait het de zaak om.
Namelijk, degene die jou helpt is de naaste. Dus wordt dat de vraag, voor wie ben jij een naaste? Vandaar dat Jezus zei: "doet gij dan even zo"
Verder brengt de Samaritaan het slachtoffer bij de Herberg, dat is Gods gemeente en geeft de herbergier twee munten. Dat wil zeggen: God lief hebben boven alles en je naaste als je zelf. Vervolgens zegt de Samaritaan: "zorg voor hem totdat Ik terugkom." Dit slaat op de taak van de gemeente, tot de wederkomst van Jezus.
Dit is de uitleg van de eerste kerkvaders.
Oeps, dat is een vreemde uitleg die de “eerste kerkvaders” formuleren.
Die "kerkvaders" trekken het uit de context en geven daar een invulling aan die onjuist is.
De aanleiding voor het uitspreken van deze gelijkenis is cruciaal en mag daar nimmer van losgekoppeld worden. Vele gesprekken heeft Yeshua met de leiders van mijn volksgenoten in die dagen. We wetgeleerde komt naar Yeshua toe met de vraag: rabbi wat moet ik doen om het eeuwige leven te beërven? Dan komt direct de tegenvraag: wat is er in de wet geschreven? Hoe lees jij? Het “hoe lees jij” is in het Joodse begrip gewoon: op welk niveau heb jij bereikt? Ken je de wet vanuit de theorie of ben je doorkneed in de schriften en weet je de letter en geest van de wet toe te passen? Een uitstekende wedervraag die in de Joodse wereld als normaal wordt gezien. En ja, de wetgeleerde komt met het ultieme antwoord, de kern van de Thora citeert hij als antwoord. De wetgeleerde weet dat zijn antwoord goed is en toont daarmee aan dat hij het principe kent. Heel gebruikelijk stelt de wetgeleerde de tegenvraag: wie is mijn naaste?
Dan komt het antwoord van Yeshua in de vorm van een gelijkenis. Yeshua weet dat een groot gedeelte van het toenmalige Israël overlopen wordt met vreemdelingen. Hun eigen geestelijke leiders zijn vazallen geworden van de Romeinen die zich zeer vijandig gedragen en hun de vrijheid ontnemen. Er is een duidelijke tweedeling in Israël: zij die behoren tot de mispoche (familie) en de gojim (vreemdelingen).
In Zijn wijsheid schetst Yeshua het volgende tafereel: een zekere man daalde af van Jeruzalem richting Jericho. De wetgeleerde heeft onmiddellijk door: deze man maakt “een omtrekkende beweging”, maar ja dat was toch een normale handeling in die dagen. De woorden van Yeshua gaan door: de afdalende man wordt onderweg met geweld van zijn rijkdom beroofd en ligt daar bloedend in de hete zon. De wetgeleerde weet dat de Thora heel duidelijk is en dat de gewonde geholpen moest worden.
Maar er komt redding: de gewonde man hoort dit aan de naderende voetstappen. Straks zal hij overeind geholpen worden en hopelijk wat te drinken krijgen. De naderende persoon is te herkennen aan zijn priesterkleding. Hij zal dus door goede handen verzorgd worden. Aandachtig luistert de wetgeleerde en allen die daarom heen staan. Zij verwachten eigenlijk dat de gewonde man geholpen zal worden. Kijk eens naar het gezicht van de wetgeleerde als Yeshua daarbij doorgaat: die priester gaat met een boog aan de overkant voorbij. Herkent hij iets van die omtrekkende beweging? Ik denk dat de wetgeleerde het gedrag van die priester probeert te analyseren als reactie: waarom doet die priester dat?
Yeshua kent het hart van zijn hoorders en spitst het verder toe. De teleurgestelde man blijft nog steeds onverzorgd achter. Zijn hoop op redding zakt in. Niet veel later komt er een tweede kans op een redding. Er komt een Leviet dichterbij, die zal zich zeker ontfermen over de gewonde man. Opnieuw kijk ik naar de reactie van de omstanders: De Leviet passeert met een grote boog de gewonde man. Hoe kan dat nou? De Levieten hebben toch een dienden taak in Israël en dan in het bijzonder de priesters onder hen. Onbegrip over deze houding tekent zich af op de toehoorders. Ook de wetgeleerde merkt: geen van beide steekt zijn hand uit naar zijn naaste die daar op de grond ligt. Is die naaste die daar op de grond ligt misschien kort daarvoor nog in of bij de tempel geweest. Gelet op de inleiding van de woorden van Yeshua is dat zeer aannemelijk. Ook deze gewonde man heeft die omtrekkende beweging heel bewust gedaan. Door die houding van alle drie laat ten diepste zien hoe men de naaste binnen hun eigen grondgebied minder vindt dan zichzelf.
De gelijkenis gaat verder. Voor de derde keer klinken er voetstappen. Aan de kleding kan je zien dat dit een persoon is die tot de gojim behoort. Aan zijn kleed geen franjeachtige draden met hemelsblauwe wol. U weet toch wel dat -die franjeachtige draden- heenwijst naar het houden van alle geboden van de Thora. Bij de goj, die nadert, ontbreekt dit en daar heeft Israël geen affiniteit mee. Deze goj is een Samaritaan en gelijk een ingezetene van het land. De groep vreemdelingen die er wel zijn, maar eigenlijk vanwege hun vreemdelingschap niet voor vol worden aangezien in Israël. Uitgerekend een Samaritaan is het die aan de kant van de weg een zoon van Israël ziet liggen. Ach, die man moet worden geholpen en snel handelt deze Samaritaan.
Hoe kijkt de wetgeleerde naar dit voorval? Hij weet exact wat er in Numeri 15:16 staat over de vreemdeling. Ook Deuteronomium 10:19 is zeer scherp en beslist niet onbekend. Ieder jaar wordt deze tekst gelezen en onder de aandacht gebracht. De taak van de Levieten was: onderwijs te geven in Israël. Ook de priesters hadden een taak ten opzichte van de vreemdelingen. De wetgeleerde kent ook de woorden in 2 Kronieken 6:32-33. Als het dan toch om kennis gaat zal de wetgeleerde moeten toegeven: er is heel veel scheef in Israël.
De drie mannen die hier genoemd worden daalden af naar Jericho. Dat houdt dus in dat zij niet opgaan naar Jeruzalem maar de omgekeerde weg bewandelen naar huis toe. Even (met een grote boog dus) om het land van de Samaritanen heen. Via de overzijde van de Jordaan naar Galilea te reizen. Nee, zij willen niets te maken hebben met die groep die niet bij hen past. Waren dat alleen die drie mannen? Het gehele volk handelde zo om ver weg te blijven van de vreemdelingen.
Yeshua schetst met Zijn gelijkenis de kromheid en ook de krampachtigheid die er was onder mijn volksgenoten. Hij stelt door middel van de gelijkenis deze misstand aan de orde. De aanleiding tot deze gelijkenis is: wie is mijn naaste? De inkleuring van de vreemdeling is zeer bijzonder. Ook dat weet de wetgeleerde haarfijn af te leiden uit de woorden van Jesaja 14:1.
We kennen allemaal hoe de Samaritaan de gewonde man liefdevol opneemt en hem brengt bij een herberg. Die Samaritaan hanteert geen hokjesgeest maar loopt heel rustig door Israël heen als een vreemdeling. Ook dit prikt bij mijn volksgenoten die de boel welbewust ontlopen. Wie houdt zich hier aan de wet? Kent de wetgeleerde dan niet Psalm 102:14 en ziet hij dan niet in dat de tijd van ontferming is aangebroken door de komst van de Messias.
Ineens worden de woorden van Yeshua duidelijk als Hij de wetgeleerde aanspreekt: hoe leest u? Op welk niveau zit u en hoe past u uw parate kennis toe. Verstaat u de schriften en ziet u dat levensgroot voor u? Of is het nog verborgen voor u en is er een bedekking waardoor u dit nog niet ziet. Het niveau is niet belerend, maar ontdekkend om daarnaar te handelen en de geboden in acht te nemen voor wie "werkelijk mijn naaste is".
Wat bewijst deze Samaritaan aan de gewonde man? In eerste plaats ontferming en verzorging. Maar ook de nazorg en de controle op die zorg ontgaat hem niet. Handelen jullie Huis van Israël ook zo van de vreemdeling? Of is het zo dat de vreemdeling en zijn handelen jullie de ogen zal openen.
Deze gelijkenis was bestemd voor die tijd, ik noemde het al eerder. Wat is de les daarin? Handelen wij door alle eeuwen heen net als de Samaritaan? Hij heeft nooit echt bestaan maar zijn omschrijving geldt de Samaritaan als een voorbeeld hoe wij om moeten gaan.
Hoe vaak gaan wij niet met een grote boog heen om de vreemdeling, die in onze straat woont?