Deze droefheid over die ontslapen broeders is wel een treffende proef van de liefde tot de heiligen, welke in deze gelovigen woonde, en tevens van het grote belang, ‘t welk zij in de komst van Jezus stelden. Die komst van Jezus toch was zo heerlijk voor hen, maakte zozeer hun vreugde en hoop uit, dat zij er niet alleen dagelijks naar verlangden, maar ook bedroefd waren bij de gedachte, dat sommigen van hun er niet bij tegenwoordig zouden zijn. En hun liefde tot de heiligen was zo sterk, dat zij de gedachte niet verdragen konden, dat sommigen van hen de vreugde van die dag niet mede genieten zouden. Hoe beschamend voor ons! Ach, wat zijn wij dikwijls zelfzuchtig! Als wij het maar goed hebben, hoe weinig denken wij dan aan het geluk van de anderen. En hoe vaak vergeten wij de heerlijke hoop, die ons door de Heer gegeven is! Ja, wij kunnen van deze gelovigen leren, hoe de verwachting van Jezus niet een zaak van het hoofd, maar van het hart, niet een gevolg van kennis, maar van liefde tot Jezus is. In kennis toch overtreffen wij hen verre, in liefde tot de Heer, in gehechtheid aan zijn persoon, overtreffen zij ons.
Het antwoord van de Apostel moest de Thessalonikers geheel geruststellen en volkomen vertroosten. Zij behoefden niet bedroefd te zijn over hen, die ontslapen waren, gelijk de anderen, die geen hoop hebben, over hun doden bedroefd zijn. ‘Want indien wij geloven,’ zegt Paulus, ‘dat Jezus opgestaan is, zo zal ook God hen, die door Jezus ontslapen zijn, met hem brengen.’ De ontslapen broeders hadden, indien ik mij zo mag uitdrukken, hetzelfde lot, als de Heer Jezus. Hij is gestorven; Hij is opgestaan; en Hij komt weer. Zo is het met hen ook. Zij zijn gestorven; zij zullen opstaan, en God zal hen, wanneer Jezus in heerlijkheid komt, met Jezus terug doen komen. Onze Heer Jezus komt met al zijn heiligen; zo sprak Paulus aan het eind van het derde hoofdstuk; welnu hier verzekert hij de Thessalonikers, dat die ontslapen broeders, over wie zij nu treurden, en over wier deelgenootschap aan de heerlijkheid van Christus zij in twijfel waren, bij die komst van Jezus met Hem mee zouden komen, evenals ook de andere gelovigen, die niet gestorven waren, zodat allen gelijk zich in de heerlijkheid van de Heer zouden verheugen.
De uitdrukking ‘door Jezus ontslapen’ vereist onze bijzondere aandacht. Zij is niet alleen merkwaardig, maar heerlijk tevens. Zij leert ons de volkomen overwinning over de dood door Jezus voor de zijn behaald. Jezus smaakte voor ons de dood, en onderging de angsten van de dood, en daarom is het sterven voor ons geen sterven meer, doch is het gelijk aan een rustigen slaap, waaruit men weldra ontwaken zal. Voor hen, die geloven, is het sterven door Jezus een ontslapen geworden. De gelovige, die sterft, legt zich te slapen, en na enkele ogenblikken wekt Jezus’ stem hem op uit die slaap. Hij is gelijk aan iemand, die rustig ligt te slapen, en die uit die slaap wordt wakker geroepen. ‘Lazarus, onze vriend, slaapt,’ zo sprak de Heer tot zijn discipelen, ‘en ik ga heen om hem uit de slaap op te wekken.‘ En zo zal het zijn, als Jezus komt; die in Hem geloofden en stierven, worden door Hem uit de doden opgewekt, en komen met Hem in heerlijkheid.
Men meent evenwel niet, dat dit ontslapen een slapen is van de ziel; oneen! waar het lichaam in het graf wordt gelegd tot de dag van de opstanding, daar gaat de ziel tot Jezus in het paradijs. En zou gij denken, dat zij daar sliep! Ach, dat zou troosteloos zijn! Dan was het waarlijk niet begeerlijk om daarheen te gaan; dan ware het beter te blijven op deze aarde met al haar moeiten en zorgen; want op aarde kan men ten minste ‘s Heer gemeenschap genieten, en dat zou daar dan niet mogelijk zijn, als de ziel er sliep. Neen! de ziel geniet daar Jezus’ nabijheid. ‘Ontbonden te worden en bij Christus te zijn, is zeer verre het beste,’ zegt Paulus in Pil. II; en dit zou het niet zijn, indien de ziel zich daar in een onbewuste toestand bevond. Voorzeker, het paradijs is de volmaakte heerlijkheid nog niet; ‘t is niet het Vaderhuis, waarin wij straks worden opgenomen; maar toch zal het er onuitsprekelijk heerlijk zijn. Uitwonende uit, het lichaam wonen wij daar in bij de Heer.