“Noch natiën noch hun koningen zullen er in de eeuwigheid zijn.”
Het was blijkbaar belangrijk genoeg om een speciale uitgelichte plaats te krijgen in een wel zeven bladzijden beslaand artikel van de hand van een zekere Benedikt Peters, in de MIDDERNACHTSROEP van deze maand, getiteld 'De onuitsprekelijke heerlijkheid van onze hoge roeping'.
Nou, zeg ik dan, dat lees ik anders in Openbaring 21:24: “En de naties die zalig worden, zullen in haar (het nieuwe Jeruzalem) licht wandelen en de koningen van de aarde brengen hun heerlijkheid en eer erin.”
De gemeente komt uit de hemel, lees ik van Peters, op grond van Op.21:10:
“En hij voerde mij weg in de geest op een grote en hoge berg en liet mij de grote
stad zien, het heilige Jeruzalem dat neerdaalde uit de hemel, bij God vandaan.”
De heerlijkheid van de
gemeente, legt Peters uit op grond van vers 11:
“ Zij had de heerlijkheid van God, en haar uitstraling was als een zeer kostbare edelsteen, als een kristalheldere steen jaspis.” Vs. 12: “Zij had een grote hoge muur met 12 poorten, en bij die poorten 12 engelen. Ook waren er namen op geschreven, namelijk van de 12 stammen van de Israëlieten.” Zo gaat het hoofdstuk dan door.
Hoe is de verheerlijkte
gemeente gebouwd, dat ze de heerlijkheid van God kan weerspiegelen? vraagt Peters dan. En zo gaat hij door met de bruidsgemeente als een stad voor te willen stellen, in plaats van de stad als een bruid versierd, zoals vers 2 ons reeds leert:
“En ik, Johannes, zag de heilige
stad, het nieuwe Jeruzalem, neerdalen van God uit de hemel, gereedgemaakt
als een bruid die voor haar man sierlijk gemaakt is.”
Bij vers 16, aangaande de afmetingen van de stad, moeten we leren : de
gemeente heeft eindelijk haar volmaakte afmeting bereikt.
Omdat het bouwmateriaal van de muur jaspis is, heeft de
gemeente alleen nog maar goddelijke natuur. Vanwege de straten van goud, als zuiver glas (transparant dus t.b.v. lichtdoorlating b), is de
gemeente als doorzichtig glas. (vs. 18)
En dan komen we weer bij onze tekst: (vs. 23)
“En de
stad heeft de zon en de maan niet nodig om haar te beschijnen, want de heerlijkheid van God verlicht haar en het Lam is haar lamp.
En de naties die zalig worden zullen in haar licht wandelen en de koningen van de aarde brengen hun eer en heerlijkheid erin.”
Hierbij tekent Peters dan aan: De naties zijn de mensen die in het
duizendjarig rijk de aarde zullen bevolken. Het licht dat ze zien is de heerlijkheid van God’ die de stad verlicht. Dat wil zeggen dat de naties Gods licht en liefde voor Zijn verloste volk zien, en dat is wat hen de weg wijst die ze gaan.
Lieve mensen, voor mij is dit theologische interpretatie van de ernstigste soort!
In zulke interpretatie past dus ook geen mogelijkheid van hele naties met koningen op de nieuwe aarde en daarom plaatst de theologische exegetische vrijheid dit hele stuk maar met macht 1000 jaar terug in de chronologie. Met dank voor de ‘uitleg’. ;-(