Dat gaat over het huis Israel in de verstrooiing, waar God van gescheiden (Jer 3,8) was en later Heer en Christus (Hand 2,36) van werd. Over het huis Juda is dat nooit gezegd en we hebben het over Juda en Jeruzalem
je maakt de indruk dat je alles zo goed weet toch lees je over een heleboel woorden heen, en wil je kost wat kost de Belofte nietig verklaren.

ik kopieer hele lappen text over omdat het anders niet begrepen word en het toch wenselijk is dat de zaak wat verduidelijkt zal worden:
Tegen Jeruzalem-Judah
Ezekiel 16:
42Wanneer dat allemaal achter de rug is, zal mijn toorn tegen u bedaren; mijn jaloezie tegen u zal wegebben en Ik zal kalm worden. Ik zal niet langer toornig op u zijn.
43Maar eerst zal Ik al uw zonden met u verrekenen, omdat u zich uw jeugd niet hebt herinnerd en Mij toornig hebt gemaakt door al die gruwelijke dingen die u doet, zegt de HERE. Dan zult u niet langer deze schandelijke dingen doen.
44'Zo moeder, zo dochter' zal iedereen van u zeggen.
45Want ook uw moeder had een afkeer van haar man en kinderen en u hebt hetzelfde. Net als uw zusters hebt u een afkeer van man en kinderen. Inderdaad, uw moeder moet wel een Hethitische en uw vader wel een Amoriet zijn geweest!
46Uw oudere zuster is Samaria en zij leefde met haar dochters ten noorden van u. Uw jongere zuster is Sodom, zij leefde met haar dochters ten zuiden van u.
47U hebt niet alleen gezondigd zoals zij; nee, dat was nog niets; in korte tijd streefde u hen ver voorbij.
48Zowaar Ik leef, zegt de Oppermachtige HERE: Sodom en haar dochters zijn nooit zo verdorven geweest als u en uw dochters.
49De zonden van uw zuster Sodom waren arrogantie, vraatzucht en onverschilligheid, terwijl buiten haar deur de armen en behoeftigen gebrek leden zonder dat zij hen hielp.
50Terwijl Ik toekeek, deed zij afschuwelijke dingen. Daarom heb Ik haar weggevaagd, zoals u weet.
51Zelfs Samaria heeft niet half zoveel zonden bedreven als u. U hebt nog veel meer goddeloosheid bedreven dan uw zusters; zij zijn rechtvaardig vergeleken met u!
52Wees dan niet verbaasd als zij een lichtere straf krijgen. Want uw zonden zijn zo gruwelijk dat in vergelijking met u uw zusters onschuldig lijken! U verdient daarom de schaamte die u nu voelt.
53Maar op een dag zal Ik een ommekeer brengen in het lot van Sodom en Samaria en hun dochters en ook in dat van Juda.
54Uw vreselijke straf zal een troost voor hen zijn, want hij zal groter zijn dan die van hen.
55Ja, uw zusters Sodom en Samaria en al hun inwoners zullen weer tot bloei komen en ook Juda zal in die tijd opnieuw welvaart kennen.
56In uw trotse tijd weigerde u zelfs maar de naam van Sodom uit te spreken.
57Maar nu is uw grotere goddeloosheid aan de hele wereld getoond en bent L degene op wie men neerkijkt; Edom en al haar buurstaten en alle Filistijnen.
58U zult dan de gevolgen van uw schandelijke daden dragen, zegt de HERE God.
59-60 Want de Oppermachtige HERE zegt: Ik zal u laten boeten voor het verbreken van het verbond. Mijn plechtige eed liet u volledig koud. Toch zal Ik de belofte houden, die Ik u in uw jeugd gaf. Ik zal een eeuwig verbond met u sluiten.
61U zult met schaamte terugdenken aan al het kwaad dat u hebt gedaan wanneer Ik u uw zusters Samaria en Sodom als dochters geef, over wie u kunt heersen. U zult zich ervan bewust zijn dat u dit edelmoedige gebaar niet hebt verdiend, want u hebt zich niet aan mijn verbond gehouden.
62Ik zal dus mijn verbond met u opnieuw bekrachtigen en u zult weten dat Ik de HERE ben.
63Alles wat u hebt gedaan, zal Ik u weer in herinnering brengen; u zult de hand voor uw mond houden en zwijgen uit schaamte, wanneer Ik u alles zal vergeven wat u hebt misdaan", zegt de Oppermachtige HERE.
Ezekiel 28
24Niet langer zullen u en andere kwaadwillige buurstaten Israël prikken en verwonden als dorens en distels.
25De Israëlieten zullen opnieuw in een eigen land wonen, het land dat Ik hun voorvader Jakob gaf. Want Ik zal hen verzamelen vanuit de verre landen, waarover Ik hen verstrooide. Ik zal de volken van de wereld temidden van mijn volk mijn heiligheid laten zien.
26Zij zullen weer veilig in Israël wonen en daar hun huizen bouwen en wijngaarden planten. Wanneer Ik over de naburige volken, die hen met zo'n grote kwaadaardigheid behandelden, het oordeel laat komen, zullen zij weten dat Ik, de HERE, hun God ben."