1 En het geschiedde na deze dingen, dat God Abraham verzocht; en Hij zeide tot hem: Abraham! En hij zeide: Zie, [hier] ben ik!
2 En Hij zeide: Neem nu uw zoon, uw enige, dien gij liefhebt, Izak, en ga heen naar het land Moria, en offer hem aldaar tot een brandoffer, op een van de bergen, dien Ik u zeggen zal.
3 Toen stond Abraham des morgens vroeg op, en zadelde zijn ezel, en nam twee van zijn jongeren met zich, en Izak zijn zoon; en hij kloofde hout tot het brandoffer, en maakte zich op, en ging naar de plaats, die God hem gezegd had.
4 Aan den derden dag, toen hief Abraham zijn ogen op, en zag die plaats van verre.
5 En Abraham zeide tot zijn jongeren: Blijft gij hier met den ezel, en ik en de jongen zullen heengaan tot daar; als wij aangebeden zullen hebben, dan zullen wij tot u wederkeren.
6 En Abraham nam het hout des brandoffers, en legde het op Izak, zijn zoon; en hij nam het vuur en het mes in zijn hand, en zij beiden gingen samen.
7 Toen sprak Izak tot Abraham, zijn vader, en zeide: Mijn vader! En hij zeide: Zie, [hier] ben ik, mijn zoon! En hij zeide: Zie het vuur en het hout; maar waar is het lam tot het brandoffer?
8 En Abraham zeide: God zal Zichzelven een lam ten brandoffer voorzien, mijn zoon! Zo gingen zij beiden samen.
9 En zij kwamen ter plaatse, die hem God gezegd had; en Abraham bouwde aldaar een altaar, en hij schikte het hout, en bond zijn zoon Izak, en leide hem op het altaar boven op het hout.
10 En Abraham strekte zijn hand uit, en nam het mes om zijn zoon te slachten.
11 Maar de Engel des HEEREN riep tot hem van den hemel, en zeide: Abraham, Abraham! En hij zeide: Zie, [hier] ben ik!
12 Toen zeide Hij: Strek uw hand niet uit aan den jongen, en doe hem niets! want nu weet Ik, dat gij God vrezende zijt, en uw zoon, uw enige, van Mij niet hebt onthouden.
13 Toen hief Abraham zijn ogen op, en zag om, en ziet, achter was een ram in de verwarde struiken vast met zijn hoornen; en Abraham ging, en nam dien ram, en offerde hem ten brandoffer in zijns zoons plaats.
Tja,
Bekend gedeelte uit de Bijbel, lijkt me. Veel over geschreven ook. Sommige dominees draaien er een leuke preek over. Vermijden sommigen misschien ook dit stuk? Begrijpen we het eigenlijk zelf, zonder de mening van een dominee te herhalen?
Ik zou graag met jullie hierover van gedachten wisselen. En dan vooral eerlijk. Niet meteen een simpele, 'God zegt het, daar gaat het om'. Ik respecteer dat wel, als je zo denkt. Als je echt dat vertrouwen hebt. Maar ik kom liefst in gesprek met diegenen die ook eerlijk zijn over de strijd in het hart hierover. Dat we er misschien dan ook wel samen uitkomen.
'God zegt het', daar kan ik zo weinig mee. Met die woorden kan elk monster zijn daden rechtvaardigen. Er moet iets meer zijn.
Heeft het met vers 14 te maken misschien?
14 En Abraham noemde den naam van die plaats: De HEERE zal het voorzien!
Dus God had voorzien dat Abraham zou slagen voor de test, en dat God zelf een ram in de plaats zou geven. Maar is het niet immoreel om iets immoreels van iemand te verlangen zelfs als je (God) al weet dat het niet doorgaat? Of is dat juist de kern, dat Abraham kon vertrouwen dat God het zou voorzien?
Ik vind het maar moeilijk. Ik zou zeggen, doe mee
