Berichtdoor Cicero » 02 feb 2024 13:16
Ik heb nog even naar het proefschrift van Mulder gekeken op het punt van de weergave van Hyperius. Dit staat in hoofdstuk 2.1, historische context, en valt dus buiten de bronnen waarvan hij een gedetailleerde lezing belooft. Hij geeft in dat gedeelte slechts een beeld van het werk van een aantal theologen. Het is daarom in de opzet van het proefschrift niet strikt noodzakelijk dat hij de besproken werken van Hyperius zelf gelezen heeft. Het zou wetenschappelijk gezien voldoende zijn als hij zich om een beeld te schetsen zou baseren op secundaire bronnen, als dat maar expliciet wordt aangegeven.
Toevallig kwam ik via Google een lange verhandeling over Hyperius' homiletiek tegen, die Mulder slechts één keer aanhaalt. Het gaat om Biesterveld, Andreas Hyperius, voornamelijk als homileet uit 1895. Deze geeft een uitgebreid overzicht, en ik vraag me af waarom Mulder dit werk niet vaker citeert. En de ene keer dat hij dit werk citeert, in voetnoot 124 op blz. 44, staat het bij iets dat Biesterveld slechts één keer kort aanstipt. De informatie in de voetnoot komt echter niet uit Biestervelds verhandeling, en Mulder geeft ook geen bladzijdes aan waarnaar hij wil verwijzen. Dit roept vragen op: heeft hij Biestervelds studie zelf wel bekeken, of neemt hij die verwijzing over uit secundaire literatuur?
In de loop van dit kleine onderzoekje kwam ik ook relevante secundaire literatuur over Hyperius tegen waarvan Mulder geen weet lijkt te hebben. Dat roept vragen op over de grondigheid van het onderzoek.
Op blz. 46 gaat Mulder in op Hyperius' boek Topica Theologica. Hij verwijst hierbij naar de Latijnse uitgave uit 1614. Zoals Mulder het presenteert, gaat hij direct af op dit boek en niet slechts op secundaire literatuur. Of dit klopt, ga ik nu niet uitzoeken omdat ik W. van 't Spijkers boek over Hyperius uit 1990 niet bij de hand heb. Het zou interessant zijn om die publicatie met het proefschrift te vergelijken op dit punt.
Door de wijze van presenteren wekt Mulder dus de indruk direct een weergave te bieden van de Latijnse tekst, zonder tussenkomst van secundaire literatuur. Klopt zijn weergave met wat Hyperius schrijft?
De eerste vraag is waarom hij naar de uitgave van Zürich 1614 verwijst. Op Google Books staat een uitgave van 1564 uit Zürich en er is een uitgave van 1565 uit Wittenberg. Ik kan geen boeken van Hyperius vinden uit 1614. De enige mogelijke conclusie is, dat Mulder, als hij het boek zelf gezien heeft, het jaar M D LXIIII heeft gelezen als M D C XIIII.
Nog iets merkwaardigs: op blz. 47 n. 134 verwijst Mulder voor een letterlijk citaat naar pagina 421. Maar de Topica Theologica heeft helemaal niet zoveel pagina's! Ik heb de kwestie waarover hij daar schrijft, ook niet terug kunnen vinden in het boek.
Als zowel het jaar van uitgave als de paginaverwijzing onjuist is, wat zegt dit dan over Mulders werkwijze?
Mulder beschrijft op blz. 46 de inhoud van de Topica Theologica. Hij noemt vijf uitgangspunten. Die zijn bij Hyperius te vinden op fol. 5-6, moest ik zelf uitzoeken. Daar gaat het echter niet om uitgangspunten, maar om vijf argumenten waarom je in de theologie de argumenten vanuit de Bijbel moet halen.
Het eerste argument geeft Mulder weer als: "De Heilige Schrift draagt het hoogste gezag". Dit is onvolledig, want Hyperius' argument bestaat eruit dat hij erop wijst dat de Schrift gezag heeft omdat het de geïnspireerde woorden van God zelf zijn.
Het tweede argument volgens Mulder: "De Schrift is door de Heilige Geest ingegeven en verlangt daarom een eigen interpretatie". Dit zegt Hyperius niet als tweede. Hij zegt dat de Bijbelse boeken als eerste uitgangspunten fungeren, net zoals elke discipline onwankelbare uitgangspunten heeft. Boven het lijstje van vijf schrijft Mulder: "maar benadrukte dat de algemene uitgangspunten van de dialectiek voor elk vak op een verschillende wijze worden toegepast." Het lijkt erop dat dit op het tweede argument is gebaseerd, maar volledig verdraaid en uit het verband.
Het derde argument volgens Mulder: "De Schrift bevat alles wat noodzakelijk is tot onderwijs, vermaan, weerlegging, etc.". Welwillend gelezen klopt dit, maar de focus van Hyperius is dat de Bijbel overvloeit van rijkdom om over elke theologische zaak te kunnen spreken.
Het vierde argument volgens Mulder: "Over Goddelijke zaken mag geen menselijk oordeel worden uitgesproken; de filosofie moet van de theologie gescheiden worden". Hyperius zegt echter dat je je over goddelijke zaken slechts kunt uitspreken aan de hand van goddelijke uitspraken.
Het vijfde argument volgens Mulder: "In de leer der vroomheid worden alleen vorderingen gemaakt door de kennis van de Heilige Schrift". Hyperius zegt echter dat de profeten en apostelen onze voorbeelden zijn in het argumenteren op basis van de Bijbel.
Op blz. 46 geeft Mulder vervolgens 4 kenmerken van juist gebruik van Bijbelse argumenten. Deze zijn, zo moest ik zelf uitzoeken, te vinden op fol. 12v-13r. en worden daarna uitgerwerkt. Ik noem het eerste kenmerk.
Mulder: "1) De uitspraken van de Schrift dienen woordelijk, of in letterlijke zin te worden geciteerd". Hyperius zegt echter het tegenovergestelde: citeer letterlijk of liever naar de betekenis. Hij wijst er even later op dat de apostelen het OT ook niet altijd letterlijk citeren.
Kortom, er is heel veel mis met de weergave van Mulder. In combinatie met de foutieve gegevens over het boek, roept dit de vraag op of hij dit boek wel heeft geraadpleegd, zoals hij door de wijze van presenteren claimt. Indien wel, is het op een incompetente manier gedaan waaruit weinig vaardigheid blijkt om de bron goed weer te geven.