De Gereformeerde Bijbelstichting publiceerde dit:
De NBV heeft gestreefd naar gangbaar Nederlands. Maar we moeten er ons van bewust zijn, dat het hier om een niet-gangbare boodschap gaat,
een boodschap van de Andere zijde.
Om die passend weer te geven, hebben de Statenvertalers, indien nodig, zelfs nieuwe woorden gemaakt. Iedere vertaler in de zending weet daarvan.
Eén van de doelstellingen van de NBV was, dat de vertaling ook voor een buitenkerkelijke lezer direct begrijpelijk diende te zijn. Dat is een loffelijk streven, maar daarbij dient wel bedacht te worden,
dat de bijbelschrijvers – niet één uitgezonderd – zich richtten op mensen die al bekend waren met het geloof. Toen Paulus zijn brief aan de Romeinen schreef, dacht hij daarbij niet aan een willekeurige heidense Romeinse soldaat, maar aan een concrete gemeente van christenen. Alle bijbelboeken veronderstellen bij de lezers op zijn minst basiskennis van geloofszaken, ook Markus en Lukas. Het is overvragen, wanneer men van een vertaling iets anders verlangt.
In Ruth 1:6 hoort Naomi in de NBV, ‘dat de Heer zich het lot van zijn volk had aangetrokken en dat het weer te eten had’. Hier is niet meer duidelijk, dat God het volk weer te eten had gegeven, en bovendien wordt er in het Hebreeuws niet van eten gesproken, maar van brood. Dat had een vertaler nooit mogen verwaarlozen. Ruth is toch het boek van Bethlehem, het Broodhuis!
De mooie en duidelijke zegswijze ‘Het is u hard tegen de prikkels de verzenen te slaan’, Handelingen 26:14, is afgeplat tot ‘Je kwelt jezelf door je zinloze halsstarrigheid’.
De Statenvertalers hebben met hun herkenbaar Hebreeuws en Grieks idioom de lezer opgetrokken tot de tekst. De NBV-ers hebben de tekst af laten zakken naar het niveau van de lezer.
In de tweede plaats noem ik woorden die uit de Bijbel verdwenen zijn omdat ze blijkbaar niet meer als gangbaar Nederlands worden beschouwd. Zo is goedertieren(heid) in het Nieuwe Testament overal goed(heid) geworden (bijv. 1 Petr. 2:3. Rom. 11:22). Afgezien van het feit dat goedertieren volgens Van Dale nog gewoon gangbaar is, heeft dit woord een meerwaarde boven goed: in goedertierenheid zit ook het element van barmhartigheid. Het woord ‘zalig’, van de zaligsprekingen in Mattheüs 5, is consequent vervangen door ‘gelukkig’. Daarmee is het eeuwigheidsperspectief eruit. ‘Innerlijk met ontferming bewogen worden’ heet nu ‘medelijden voelen’ (Matth. 9:36; 14:14).
Het begrip ‘vreze des Heeren’ is weergegeven als ‘ontzag voor de Heer’ of ‘eerbied voor de Heer’. Dat is maar één zijde van de vreze des Heeren. Er ligt in deze uitdrukking tegelijk ook vertrouwen. Daarom had zij zo gehandhaafd moeten blijven. Ontslapen is vervangen door sterven (Hand. 7:60. 1 Kor. 15:20), terwijl de gedachte aan een slaap zo heel duidelijk in de brontekst zit. Heil is redding geworden, ongerechtigheid werd onrecht of schuld, welbehagen is vervangen door wil of verlangen. Al deze termen zijn gestempeld door een bepaalde traditie. Hun vervanging betekent een verzwakte zeggingskracht. Moesten deze (volgens Van Dale allemaal nog gangbare) woorden nu echt geofferd worden voor het natuurlijk Nederlands?
3 – Nog wel heel gangbaar
Maar ook zeer bekende woorden zijn uit de Bijbel verdwenen, ik kan niet anders zeggen dan uit een kennelijke behoefte om tegen de traditie in te gaan. Zo is de melaatsheid vervangen door huidvraat, en hebben kribbe en herberg uit het Kerstevangelie plaats moeten maken voor voederbak en nachtverblijf. Wie randkerkelijken nog verder van de Bijbel wil vervreemden, moet vooral zulke correcties aanbrengen!
Veel schokkender in Lukas 2 is nog, dat de engel niet meer de geboorte aankondigt van ‘de Zaligmaker’, maar van ‘een redder’. Exegetisch bestaat er geen enkele noodzaak om de eeuwenoude vertaaltraditie op dit punt te verbreken.
Een grote misslag is ook, bij het sterven van Christus te schrijven dat Hij ‘de laatste adem uitblies’ (Luk. 23:46, ook in Mark. 15:37, 39), in plaats van ‘de geest gaf’. Te onbegrijpelijker gelet op Christus’ eigen woorden in hetzelfde vers.
We begrijpen ook niet, waarom overbekende bijbelgedeelten die velen uit het hoofd kennen, zoals de zegenbede van Aäron, de Tien Geboden en het Onze Vader, ingrijpend veranderd moesten worden. Zo is het duidelijke ‘Gij zult niet begeren’ uit het tiende gebod veranderd in het zoveel zwakkere ‘Zet uw zinnen niet op het huis (enz.)’. In het Gebed des Heeren moet nu gebeden worden: ‘Geef ons vandaag het brood dat wij nodig hebben’. De Statenvertalers handelden zoveel zuiverder door de klassieke en letterlijke uitdrukking ‘ons dagelijks brood’ te laten staan en in een kanttekening bij ‘dagelijks’ uit te leggen: ‘Dat is, genoegzaam en nodig tot onderhoud van ons leven voor dezen dag, of: ons bescheiden deel’. Deze omschrijvende uitleg in de vertaling zelf verwerken geeft in een gebed een effect dat daarin totaal niet past.
In de geschiedenis van de zalving van Saul tot koning (1 Samuël 9 en 10) komt twaalfmaal het werkwoord matsa’ (vinden) voor (9:4, 8, 11, 13, 20; 10:2, 3, 7, 16). Daar heeft de schrijver een bedoeling mee gehad. Hij gebruikt het soms zelfs geforceerd, in onnatuurlijk Hebreeuws (‘er vindt zich een geldstuk in mijn hand’). De NBV presteert het echter om matsa’ hier op zeven verschillende manieren te vertalen: 2x vinden, 2x tegenkomen, 2x aantreffen, 1x niet mislopen. Zelfs de ezelinnen zijn 3x niet ‘gevonden’, maar ‘terecht’. Men moet nu het Hebreeuws lezen om achter de bedoeling van de schrijver te komen, en dat is toch niet het doel van een vertaling.
Het is schokkend, te merken dat het begrip bekering helemaal uit de Bijbel verdwenenEn dan begrijp ik al die mensen niet die pleiten voor uitverkiezing want dat wordt helemaal weggeredeneerd.
Want de NBV heeft van het geloof zelf een verdienende daad gemaakt,Het begrip ‘geloven’, in de zin van tot het geloof komen, in het boek Handelingen, is doorgaans weergegeven met ‘het geloof aanvaarden’, wat een veel verstandelijker indruk maakt (bijv. Hand. 2:44; 4:32; 18:8), en ook wel met ‘tot het geloof overgaan’ (Hand. 11:21). Waarom is overigens in Markus 5:36 ‘geloof alleenlijk’ het laatste woord weggevallen? Waarom staat in Markus 10:15 ‘Wie niet als een kind openstaat voor het koninkrijk van God’? Openstaan is toch heel wat anders dan ontvangen (Grieks: dechomai)? Zijn we mis, wanneer we veronderstellen, dat achter zulke vertalingen heel andere gedachten over het werk van Gods Geest in het hart van de uitverkoren zondaar schuilgaan?
In dit verband verdient ook Romeinen 4 de aandacht. Wat betekent het, als er gesproken wordt van ‘gerechtvaardigd door het geloof’? Daar wijdt Paulus een heel hoofdstuk aan, met als kern het Schriftwoord uit Genesis 15:6 ‘Abraham geloofde in God en het is hem gerekend tot rechtvaardigheid’. In de kanttekeningen op de Statenvertaling wordt dat toegelicht: Het woord rekenen of toerekenen wordt genomen voor iets op iemands rekening stellen. Abraham had van zichzelf geen gerechtigheid. Maar door het geloof op Gods beloften aangaande het zaad, waaronder inzonderheid Christus, heeft God hem uit genade de gerechtigheid van Christus toegerekend. Niet dat het geloof dit verdient of in zichzelf waardig is, gelijk enigen verkeerdelijk menen, maar omdat het geloof als een instrument is dat de gerechtigheid van Christus aanneemt. Aldus de kanttekeningen.
Maar de NBV heeft van het geloof zelf een verdienende daad gemaakt, want Genesis 15:6 wordt zo weergegeven in Romeinen 4:3: ‘Abraham vertrouwde op God, en dat werd hem als een daad van gerechtigheid toegerekend’. Het wordt herhaald in vers 9 en vers 22. Maar de Heere rechtvaardigt geen gelovige mensen, maar goddelozen, zegt Paulus juist hier, in vers 5.