Pcrtje schreef:Nog een gedachte van mij toen ik Leviticus 27:28-29 las: is deze tekst niet van toepassing op Jefta en zijn dochter? Ik zal even citeren:
28 Wanneer iemand iets uit zijn bezit onvoorwaardelijk aan de HEER heeft gewijd, of het nu slaven, vee of grond betreft, rust er een ban op. Het kan dan niet worden verkocht en de gelofte kan niet worden afgekocht. Alles wat onvoorwaardelijk aan de HEER is gewijd, is allerheiligst. 29 Wanneer een mens eenmaal onvoorwaardelijk aan de HEER is gewijd, kan hij niet worden vrijgekocht; hij moet ter dood gebracht worden.
En wat waren Jefta's woorden in Richteren 11 ook alweer?
30 Hij beloofde de HEER: ‘Als U de Ammonieten aan mij uitlevert 31 en ik behouden terugkeer, dan zal de eerste die me vanuit mijn huis tegemoetkomt voor U zijn; die zal ik als brandoffer aan U opdragen.’
Een uitlegger die beweert dat Richteren 11:30 figuurlijk bedoeld is of dat Jefta op de een of andere manier zijn gelofte wilde afkopen, kan dat niet volhouden met Leviticus 27:29 ernaast - lijkt me.
Fijn dat je op dit topic terug komt. Dat je erover nadenkt!
Ik probeer me te verdiepen in de tekst die jij aangeeft. Leviticus 27:28-29.
En heb dit hoofdstuk in zijn geheel gelezen om er iets van te begrijpen. Volgens de Statenvertaling staat er boven dit hoofdstuk 'Wetten over schatting en lossing' en volgens de Herziene Statenvertaling 'Wetten inzake vrijkopen'.
Gaat dit hier niet over slaven? Ik snap het niet zo goed maar het lijkt mij dat mensen die aan den Heere gewijd zijn slaven zijn of priesters? Dat laatste klopt weer niet zie ik nu want priesters dat waren de mannen uit de stam van Levi, Levieten dus.
Hier kan ook een vrouw worden vrijgekocht.
Iets verder in het hoofdstuk spreken ze ook over dieren, huizen en akkers. Meerdere keren lees ik dat een priester de waarde van het 'lijdend voorwerp' moet bepalen en dat iemand geld betaald om datgene vrij te kopen.
Alleen het eerstgeborene onder het vee (vers 26) mag niemand heiligen. Tenzij het een onrein dier is.
Vers 28 spreekt over de ban (!). Volgens de Herziene Statenvertaling dan. De Statenvertaling zegt dat niets dat verbannen is, dat iemand den Heere zal verbannen hebben, van al hetgeen hij heeft (mens, beest of akker) zal verkocht noch gelost worden.
Vers 29 Al wat verbannen is, dat van de mensen zal verbannen zijn, zal niet gelost worden, het zal zekerlijk gedood worden.
Pffff... ik vind het moeilijk... wat bedoelen ze met vers 29? Al wat verbannen is, dat van de mensen zal verbannen zijn'?
Wat een moeilijke zinsconstructie. In de HSV staat dan weer 'dat door mensen door de ban gewijd is'.
Dan zal de mens wel de actieve rol spelen met iets dat hij/zij door de ban den Heere heiligt.
Datgene kan iig niet gelost/vrijgekocht worden.
Nu beweer ik dus niet dat Jefta zijn dochter niet geofferd heeft

. Wat ik wel beweer is dat wij niet weten hoe de precieze invulling van dat offer geweest is. Er staat niet 'toen trok hij zijn mes en slachtte hij haar'.
In Richteren 11 vers 39 (HSV) lees je: ''En hij voltrok aan haar zijn gelofte, die hij had gedaan. Zij heeft geen gemeenschap gehad met een man'.
En vervolgens dat de dochters van Israël van jaar tot jaar op weg gingen om met de dochter van Jefta te praten.