elbert schreef:Gershwin schreef:Wat betreft Klaas' reactie: dat het in de 1e eeuw n.C. voorkwam, wil niet zeggen dat het zo bedoeld is. Ook niet als het er a.h.w. ingeslopen is tijdens of net na de tijd van de eerste christengemeente(n).
Het belangrijkste punt is voor mij, dat de doop meer waarde toegeschreven wordt dan alleen een symbool. Dit zie je o.a. terug in Rom.6:3 en 4, 1 Petr.3:21, etc. Op basis daarvan durf ik te zeggen dat de doop is bedoeld voor hen die tot geloof gekomen zijn. Als je inderdaad stelt dat kinderen van gelovige ouders, klassiek gezegd', 'verondersteld wedergeboren' zijn, dan kan ik er in mee komen; maar anders is doop van kinderen een voorbarige stap.
Je gaat er vanuit dat wedergeboorte/geloof nodig is voor de doop. Diegenen die ook de kinderdoop toepassen geloven dat er wedergeboorte/geloof nodig is bij de doop. Dat betekent dat het tijdstip van het geloof (tenminste voor kleine kinderen) t.o.v. het tijdstip van de doop niet het belangrijkste is (voor volwassenen ligt dat trouwens anders). Het belangrijkste daarbij is dus de aard van de doop: is dat de verzegeling van de belofte van God of een constatering achteraf van de vervulling van die belofte? Diegenen die ook de kinderdoop toepassen kiezen voor het eerste, diegenen die enkel de volwassenendoop toepassen kiezen voor het laatste.
Gershwin schreef:Maja de Bij schreef:Om maar eens te beginnen : ja er is een directe lijn. En die lijn heet geloof.
Vergelijk Romeinen 4:11
11 En hij heeft het teken der besnijdenis ontvangen tot een zegel der rechtvaardigheid des geloofs, die hem in de voorhuid was toegerekend; opdat hij zou zijn een vader van allen, die geloven in de voorhuid zijnde, ten einde ook hun de rechtvaardigheid toegerekend worde;
Ik ben van mening dat besnijdenis en doop precies hier precies hetzelfde vertegenwoordigen, namelijk dat diegene die het ontvangt is gerechtvaardigd door het geloof. En dat teken wordt en werd aan de kinderen bediend.
Let vooral ook op het machtige einde van deze tekst : ten einde ook hun de rechtvaardigheid toegerekend worde
De tekst gaat over het feit dat Abraham de geloofsrechtvaardigheid al toegerekend was
voor hij besneden was. 'Die geloven in de voorhuid zijnde' zijn de onbesnedenen, dat is duidelijk toch? Maar ik zie niet in hoe hier een link zou zijn met de doop; deze tekst rept in het geheel niet over de doop. Natuurlijk, dat teken werd aan de kinderen bediend; ga mij echter eerst aantonen dat het verbond met Israel hetzelfde is als het verbond met 'de kerk' in bredere zin des woords; daarna praten we verder
Het verbond met Abraham waar het hier over gaat is het verbond met de gelovigen en met hun zaad (Gen 17). (waarom Abraham ook de vader van alle gelovigen genoemd wordt). Ervan uitgaande dat er een doorgaande lijn is van het oude naar het nieuwe testament, is dit verbond dus geen andere als die in deze tekst (Rom 4:11) naar voren komt (het verbond van God met de gelovigen en hun nageslacht). Dit te ontkennen zou betekenen dat het verbond met Abraham niet eeuwig is zoals in Gen. 17 wordt beschreven. Dat zou ook betekenen dat in Abraham dus niet alle geslachten van het aardrijk gezegend zouden worden, Genesis 12:3.
Wat is eigenlijk het verbond met Abraham?
Wij lezen hiervan in Genesis 17:1-8:
’Toen Abram negenennegentig jaar oud was, verscheen de Here aan Abram en zeide tot hem: Ik ben God, de Almachtige, wandel voor mijn aangezicht, en wees onberispelijk; Ik zal mijn verbond tussen Mij en u stellen, en u uitermate talrijk maken. Toen wierp Abram zich op zijn aangezicht en God sprak tot hem: Wat Mij aangaat, zie, mijn verbond is met u, en gij zult de vader van een menigte volken worden; En gij zult niet meer Abram genoemd worden, maar uw naam zal zijn Abraham, omdat Ik u tot een vader van een menigte volken gesteld heb. Ik zal u uitermate vruchtbaar maken en u tot volken stellen, en koningen zullen uit u voortkomen. Ik zal mijn verbond oprichten tussen Mij en u en uw nageslacht in hun geslachten, tot een eeuwig verbond, om u en uw nageslacht tot een God te zijn. Ik zal aan u en uw nageslacht het land, waarin gij als vreemdeling vertoeft het ganse land Kanaan, tot een altoosdurende bezitting geven, en Ik zal hun tot een God zijn’.
Hierbij belooft God aan Abram drie dingen:
a. God zal ook de God zijn van zijn nageslacht.
b. God zal zijn nageslacht uitermate talrijk maken.
c. Zijn nageslacht ontvangt het land Kanaän tot een altoos durende bezitting.
Als teken van dit verbond moesten de Israëlische jongentjes besneden worden. Wie zegt dat de doop in de plaats van de besnijdenis gekomen is, moet de bovenstaande beloften op zichzelf en zijn kinderen toepassen, zou moeten emigreren naar Kanaän. Een consequentie die geen enkele kinderdoper aanvaardt.
(zie
www.bijbelarchief.nl)