Het moreel geweten van de mens
Als wij de catechismus van de Rooms-katholieke kerk ter hand nemen, dan zien wij in de artikelen 1776 tot en met 1802 een hele verhandeling over het morele geweten dat de moeite waard is. We zullen hier enkele belangrijke items uitnemen die voor ons dagelijks leven van belang zijn. In ons menselijk leven ervaren wij een stem die wij wel aanduiden met de term geweten. Hierin zit het woord weten. Diep in ons hart weten wij wat ons leven opbouwt en afbreekt. In het diepst van ons geweten ontdekken wij een wet die wij onszelf niet stellen, maar waaraan wij moeten gehoorzamen; een stem die ons steeds weer oproept om het goede te doen en het kwade te vermijden. Zij verwijst naar de wet die God geschreven heeft in het hart van ons. Het geweten is de meest verborgen kern en heiligdom van ons mensen, waarin wij alleen zijn met God en wiens stem in ons weerklinkt. Dag in dag uit nemen wij beslissingen, beoordelen wij keuzes en worden wij opgeroepen om ons leven te bezien en onze beslissingen te nemen in het licht van de waarheid. Wij vellen een oordeel, door ons verstand, waarin wij de morele kwaliteit erkennen: goed of fout. Beter of best. Dit vraagt van ons dat wij thuis zijn bij onszelf, dat wij een leven leiden dat gekenmerkt wordt door rust en regelmaat. Dat wij ook de tijd nemen om ons leven onder de loep te nemen en gaan doen aan gewetensonderzoek om te bezien, waar de zwakke en sterke kanten van ons leven liggen. De kerkvader Augustinus drukt het kernachtig uit in zijn commentaar op de brief van Johannes: “Keer u naar uw geweten, ondervraag het, keer terug broeders, naar de innerlijkheid en richt uw blik in al wat u doet op de Getuige (op God)”, (H. Aug., Ep. Jo 8,9). Ons geweten maakt het ook mogelijk om de verantwoordelijkheid op ons te nemen voor de gestelde daden. Wie goed doet, mag ook de innerlijke vreugde daarvan genieten, en zijn vreugde delen met anderen. Wie het kwade doet mag door het geweten worden teruggefloten en zich in herinnering brengen wat vergeving betekent en wat de aangerichte schade inhoudt, die zijn daad veroorzaakt heeft. Ieder mens heeft het recht om te handelen naar zijn geweten en in alle vrijheid persoonlijke en morele beslissingen te nemen. Geen mens mag gedwongen worden om tegen zijn geweten in te handelen. Niemand mag echter ook de mens beletten om volgens zijn geweten te handelen. Dit alles ontslaat de mens niet van de plicht om zijn geweten te vormen en te onderhouden. De opvoeding van het geweten is een opdracht voor heel het leven. Vanaf de prilste jeugd ligt hier al de opdracht aan ouders en opvoeders. Een wijze opvoeding leert de mensen de deugd aan, ze voorkomt of geneest angst en vrees, het egoïsme, en de hoogmoed die geen mens vreemd zijn. Ook pakt een gewetensvorming valse schuldgevoelens aan en de menselijke zelfvoldaanheid, die voortkomen uit menselijke zwakheid en fouten die wij maken.
Een gezonde opvoeding van het geweten geeft vrijheid, namelijk die vrijheid om meer en meer mens te worden en te zijn naar Gods hart. Het geeft ook een innerlijke vrede en rust waardoor wij veel meer aankunnen in het leven. De vorming en het onderhoud van het geweten dient ook te geschieden door Gods Woord, het lezen en je eigen maken, en het spreken van de kerk in onze tijd en in de traditie over de grote vragen van het leven. Wie de stem van God en van zijn kerk uitschakelt, begeeft zich op glad ijs. ‘Het woord van God is als een licht voor onze voeten. Liefde komt voort uit een rein hart, een goed geweten en een sterk geloof ‘ (1Tim 1, 5).
Het morele geweten
1776 "In het diepste van zijn geweten ontdekt de mens een wet, die hij zichzelf niet stelt, maar waaraan hij moet gehoorzamen, en waarvan de stem, die hem steeds weer oproept om het goede te beminnen en het kwade te vermijden, op het juiste moment doorklinkt in de oren van zijn hart. (...) Want de mens heeft de door God geschreven wet in zijn hart. Het geweten is de meest verborgen kern en het heiligdom van de mens, waarin hij alleen is met God, wiens stem in hem weerklinkt".
I. Het gewetensoordeel
1777 Aanwezig in het hart van de persoon, legt het morele geweten (Vgl. Rom. 2,14-16) hem op het juiste moment op, het goede te doen en het kwade te mijden. Het beoordeelt ook de concrete keuzen, door de goede te prijzen en de kwade aan te klagen (Vgl. Rom. 1,32). Het getuigt van het gezag van de waarheid met verwijzing naar het hoogste goed waardoor de menselijke persoon wordt aangetrokken en waarvan hij de geboden ontvangt. Wanneer de voorzichtige mens naar het morele geweten luistert, kan hij God horen spreken. 1778 Het morele geweten is een oordeel van de rede, waardoor de menselijke persoon de morele kwaliteit erkent van een concrete daad die hij gaat stellen of bezig is te stellen of gesteld heeft. In al wat hij zegt of doet, moet de mens trouw datgene volgen, waarvan hij weet dat het billijk en recht is. Door zijn gewetensoordeel ziet en erkent de mens de voorschriften van de goddelijke wet. Het geweten is een wet van onze geest, maar die onze geest overtreft, die ons bevelen geeft, die verantwoordelijkheid en plicht betekent, vrees en hoop. (...) Het is de boodschapper van Hem die, zowel in de wereld van de natuur als in die van de genade, ons versluierd toespreekt, ons onderricht en ons regeert. Het geweten is de eerste van alle plaatsbekleders van Christus. 1779 Iedereen moet thuis zijn bij zichzelf, zodat hij de stem van zijn geweten verstaat en volgt. Deze eis tot innerlijkheid is des te noodzakelijker, aangezien het leven ons dikwijls in een situatie plaatst die ons onttrekt aan reflectie, zelfonderzoek of inkeer: Keer u naar uw geweten, ondervraag het. (...) Keert terug, broeders, naar de innerlijkheid en richt uw blik in al wat gij doet op de Getuige, op God. 1780 De waardigheid van de menselijke persoon impliceert en eist de onkreukbaarheid van het morele geweten. Het morele geweten omvat de waarneming van de beginselen van het morele geweten (synderesis), de toepassing ervan in de gegeven omstandigheden door een praktische onderscheiding van de redenen en de goederen, en tenslotte het oordeel over nog te stellen of reeds gestelde concrete daden. De waarheid over het morele goed, verduidelijkt in de wet van de rede, wordt praktisch en concreet erkend door het voorzichtig oordeel van het geweten. Men noemt die mens voorzichtig, die kiest volgens dat oordeel. 1781 Het geweten maakt het mogelijk de verantwoordelijkheid voor de gestelde daden op zich te nemen. Wanneer de mens kwaad doet, kan het juiste oordeel van het geweten in hem getuige blijven van de universele waarheid van het goede, evenals van de boosheid van zijn bepaalde keuze. De uitspraak van het gewetensoordeel blijft een onderpand van hoop en barmhartigheid. Door de begane fout bewust te maken, herinnert het gewetensoordeel aan de vergiffenis die moet gevraagd worden, aan het goede dat nog gedaan en de deugd die onophoudelijk beoefend moet worden, met de genade van God: Dan mogen wij ook voor zijn aanschijn ons geweten geruststellen, ook als het ons veroordeelt, want God is groter dan ons hart en Hij weet alles (1 Joh. 3,19-20). 1782 De mens heeft het recht te handelen volgens zijn geweten en in vrijheid, ten einde persoonlijk morele beslissingen te nemen. "De mens mag niet gedwongen worden om tegen Zijn geweten in te handelen. Maar men mag hem ook niet beletten om volgens zijn geweten te handelen, vooral niet in godsdienstige aangelegenheden".
II. De vorming van het geweten
1783 Het geweten moet geïnformeerd en het morele oordeel verhelderd worden. Een goed gevormd geweten is juist en geloofwaardig. Het verwoordt zijn oordelen volgens de rede, in overeenstemming met het werkelijke goed, dat gewild wordt door de wijsheid van de Schepper. De opvoeding van het geweten is onmisbaar voor menselijke wezens die onderhevig zijn aan negatieve invloeden en bekoord worden door de zonde om de voorkeur te geven aan hun eigen oordeel en de gezagvolle onderrichtingen af te wijzen. 1784 De opvoeding van het geweten is een opdracht voor heel het leven. Vanaf de prille jeugd wordt het kind gevoelig gemaakt voor de kennis en de praktijk van de innerlijke wet die erkend wordt door het morele geweten. Een wijze opvoeding leert de deugd aan; ze voorkomt of geneest de vrees, het egoïsme en de hoogmoed, de valse schuldgevoelens en de zelfvoldaanheid, die voortspruiten uit menselijke zwakheden en fouten. De opvoeding van het geweten verzekert de vrijheid en verwekt de vrede van het hart. 1785 In de vorming van het geweten is het Woord Gods het licht op onze weg; wij moeten het ons eigen maken in geloof en gebed en het in praktijk brengen. Wij moeten ook ons geweten onderzoeken met de blik op het kruis van de Heer. Wij worden gesteund door de gaven van de heilige Geest, geholpen door het getuigenis of de raadgevingen van anderen en geleid door het gezagvolle onderricht van de kerk. III. Kiezen volgens zijn geweten. 1786 Geplaatst voor een morele keuze, kan het geweten zich ofwel een juist oordeel vormen, dat overeenstemt met de rede en de goddelijke wet, ofwel integendeel een verkeerd oordeel, dat de mens ervan verwijdert. 1787 De mens wordt soms geconfronteerd met situaties die het moreel oordeel minder zeker en de beslissing moeilijk maken. Maar hij moet altijd zoeken naar wat juist en goed is en de wil van God onderkennen die uitgedrukt wordt in de goddelijke wet. 1788 Hiertoe spant de mens zich in, de gegevens van de ervaring en de tekenen van de tijd uit te leggen met behulp van de deugd van voorzichtigheid, de raadgevingen van bezonnen personen en dankzij de hulp van de heilige Geest en zijn gaven. 1789 Enkele regels kunnen in alle gevallen toegepast worden:- Nooit mag men kwaad doen, opdat er een goed uit volgt. De "gulden regel": "Alles wat gij wilt dat de mensen voor u doen, doet dat ook voor hen" (Mt. 7,12). Liefde heeft altijd te maken met eerbied voor de naaste en zijn geweten: "Door te zondigen tegen de broeders en hun angstvallig geweten te kwetsen (...) zondigt gij tegen Christus" (1 Kor. 8,12). "Het is goed zich te onthouden (...) wanneer uw broeder daardoor geërgerd wordt" (Rom. 14,21).
IV. Het dwalend oordeel
1790 De mens moet altijd gehoorzamen aan het zekere oordeel van zijn geweten. Zou hij welbewust tegen dit gewetensoordeel in handelen, dan zou hij zichzelf veroordelen. Maar het kan gebeuren dat het morele geweten onwetend is en een verkeerd oordeel velt over nog te stellen of reeds gestelde daden. 1791 Dikwijls is men voor deze onwetendheid persoonlijk verantwoordelijk. Zo is het "wanneer de mens zich weinig zorgen maakt over het zoeken naar het ware en goede, en het geweten door de gewoonte tot zondigen langzamerhand praktisch blind wordt". In deze gevallen is de persoon schuldig aan het begane kwaad. 1792 Aan de oorsprong van de afwijkingen van het oordeel in het moreel handelen kunnen liggen: onwetendheid aangaande Christus en zijn evangelie, het slecht voorbeeld van anderen, de slavernij van de driften, het beroep op een verkeerd begrepen autonomie van het geweten, het ontkennen van het gezag van de kerk en haar onderricht, het gebrek aan bekering en liefde. 1793 Wanneer daarentegen de onwetendheid onoverkomelijk is, of als het oordeel dwalend is zonder verantwoordelijkheid van het moreel subject, dan kan het kwaad dat door de persoon bedreven wordt, hem niet aangerekend worden. Dit neemt niet weg dat het een kwaad blijft, een gemis, een wanorde. Men moet dus werken om het moreel geweten te zuiveren van zijn dwalingen. 1794 Een goed en zuiver geweten wordt verlicht door het waarachtig geloof. Want de liefde komt tegelijkertijd voort "uit een rein hart, een goed geweten en een ongeveinsd geloof" (1 Tim. 1,5). Hoe meer een juist geweten de overhand heeft, des te meer verwijderen personen en groepen zich van de blinde willekeur en leggen zij er zich op toe zich te conformeren aan de objectieve normen van de moraliteit.
Ondanks dit niet uit reformatorische kringen afkomstig is vond ik het een interessant artikel om te delen. Ik hoop daarom ook niet dat men mij hierdoor als een ketter gaat beschouwen.
Hoe denkt men hier over een afgestompt moreel geweten? Zijn bijvoorbeeld kinderen waarvan men zegt dat ze door dieren zijn opgevoed nog wel in staat om een juist moreel geweten te vormen?