Berichtdoor boer » 17 feb 2012 20:19
Een echte farizeeër:
- brengt geen vruchten van bekering voort (Mat. 3:8)
- is thuis in de Bijbel (Mat. 2: 4-6, Luk. 10:27, Joh. 8:5)
- beroept zich op de ouden (wij zouden zeggen: op oudvaders) (Mat. 3:9, 15:2, Mark. 7:3c)
- houdt van discussiëren en twisten (Mat. 5:29, Mat. 12: 19a, Mark. 8:11, 9:14,16, Luk. 11:53,54, Luk. 17:20, Luk. 20:23, Joh. 8:6)
- houdt zich sterk bezig met inzettingen, tradities en geboden van mensen (Mat. 15:9)
- nadert tot God met de lippen, maar houdt zijn hart verre van God (Mat. 15:8, Mark. 3:5, Luk. 7:30, 16:16)
- ergert zich aan de boodschap van Christus (Mat. 15:12, 21:45,46, Luk. 16:14, Joh. 6:41)
- heeft een hard hart (Mark. 3:5)
- is blind en leid daardoor andere in een gracht (Mat. 15:14, 23:13)
- heeft een hekel aan Jezus Christus (Mat. 16:21, 20:18, 21:33-46, 26:4, 27:41)
- maakt dienstknechten van God monddood (Mat. 21:35, 23:37)
- begeert een teken of bijzondere openbaring van God (Mat. 12:38, 16:1,4, Mark. 8:11)
- denkt dat hij beter is dan een ander (Mat. 9:14, Luk. 15:30, 18:11, 19:38, Joh. 7:49)
- let veel op een ander om te kijken of hij/zij iets fout doet (Mat. 9: 11, 12: 2, 15:2, 21:15,16)
- maakt zich meer druk over een ander dan over zichzelf (Mat. 12:2, 15:2)
- houdt zich meer bezig met de wet dan met het Evangelie (de vergeving van zonde) (Mat 12: 9-21, Joh. 9)
- maakt het werk van God verdacht (Mat. 12: 24, 21: 15,16)
- heeft een hekel aan een vrijmoedig getuigenis van een volgeling van Jezus (Joh. 9:28, 12:42, Hand. 6:12, 7:54, 9:1)
- stelt veel vragen vanuit het ongeloof (Mat. 15: 2, 19:3, 7, 22:15, Mark. 2:24, 11:28, Luk. 10:25, 17:20)
- vindt het verdacht als iemands zonden vergeven worden (Mat. 9: 3,4, Mark. 2:7)
- weet het beter dan God (Mat. 9:3, 26:65, Mark. 2:7, Mark. 2:30, Luk. 7:49, Joh. 7:15, 8:13, Joh. 10:33)
- denkt verkeerd over anderen en hoog van zichzelf (Mat. 9:4, Luk, 15:2, 16:15b)
- denkt dat het Evang. is voor mensen met een bepaalde kwalificatie en niet voor zondaren en tollenaren (Mat. 9:11, Mark. 2:16, Luk. 15:2)
- kijkt neer op andere mensen (Mark. 7:5, Luk. 15:2, 30, Luk. 7:47-49, Joh. 9:34)
- is ernstig, ijverig en godsdienstig, maar om van mensen gezien te worden of om daarmee God te behagen (Mat. 23, Luk. 18:11-14)
- is streng en hard voor anderen, maar gemakkelijk en toegeeflijk voor zichzelf (Mat. 23:3,4, Luk. 11:46)
- bedenkt honderden geboden en verboden die hij andere oplegt (Mat. 23:4, Mark. 2:23,24, Mark. 7:4,5, Luk. 18:12)
- maakt Gods Woord krachteloos door allerlei eigen bedachte inzettingen (Mark. 7:13)
- doet tradities en draagt bepaalde kleding om van de mensen gezien te worden (Mat. 23:5, Mark. 12:38)
- bemint een ereplaats in de kerk en zit graag in het voorgestoelte (Mat. 23:6, Mark. 12:39, Luk. 18:11)
- hoort graag van de mensen dat hij degelijk en godsdienstig is (Mat. 23:7)
- staat anderen in de weg om in te gaan in het Koninkrijk der hemelen (Mat. 23:14)
- bidt lang en uitvoerig, zodat andere mensen gaan denken dat ze heel vroom zijn (Mat 23:14)
- is overdreven precies in kleine dingen, maar laat het grootste, waar het op aankomt, na (Mat. 23:24, Luk. 11:42)
- maakt zich drukker om de buitenkant dan de binnenkant (Mat. 23:25)
- ziet er van de buitenkant keurig uit, maar is van binnen vol geveinsdheid (Mat. 23:27,28)
- heeft een leer, maar geen relatie (Mat. 16:12c)
- vereert bepaalde dienstknechten van God (Mat. 23:33, Luk. 11:47)
- wilt niet tot Christus komen (Mat. 23:37)
- doet of zegt dingen tegen beter weten in (Mat. 27:63, Mark. 11:33a, Luk. 14:6, Luk. 20:21, Hand. 6:13)
- is bang dat velen tot geloof in Christus komen (Mat. 11. 18, Luk. 19:48, Joh. 7:31,32, 11:48, 12:19)
- rechtvaardigt zichzelf (Luk. 10:29, 16:15, 18:14, Joh. 9:40,41)
- legt het Woord van God op zijn eigen manier uit (Luk. 11:52a, 16:16, Joh. 3:9)
- meent door de wet zalig te worden en heeft de bekering niet nodig (Luk. 15:7c, 18:11,12, Joh. 7:49)
- beoordeelt andermans bekering (Joh. 9:15,17,26)
- wederstaat de Heilige Geest (Hand. 7:51)