Vandaag heb ik studie gemaakt van Psalm 110. Dat was heel interessant. Er valt heel veel aan die Psalm te bestuderen, meer dan ik even op een dagje kan doen.
Een opvallende eigenschap van Psalm 110, is het twee maal gebruiken van bepaalde woorden. Het gaat hierin om zeven woorden. Dat zal uiteraard geen toeval zijn.
Het gaat om deze woorden:
Adonai = Heer, in vers 1 en 5
jamin = rechterhand, in vers 1 en 5
ojebhekha = uw/jouw vijanden, in vers 1 en 2
bejom = op de dag, in vers 3 en 5
melekh = koning, in vers 4 en 5
machats = verslaan, verpletteren, in vers 5 en 6
rosj = hoofd, in vers 6 en 7
Adonai en
jamin komen dicht bij elkaar voor. Datgene wat in vers 1 als 'worden' aan te duiden is, is in vers 5 als 'zijn' aan te duiden.
De eerste keer dat
ojebhekha voorkomt, gebeurt dat in een rijmeffect met
leragelekha = uw/jouw voeten. Daarin is duidelijk de vernedering te horen die de vijanden van de Heer (
Adonai)zullen ondergaan. Wordt de vernedering van die vijanden in vers 1 nog aangekondigd, in vers 2 is die al een feit.
bejom heeft in beide gevallen een nadere aanduiding bij zich, die in beide gevallen verschilt. Echter, de tekst suggereert duidelijk dat het over dezelfde dag gaat, dus moeten we dit zien als twee aspecten van die dag. Het zal een dag zijn van de legermacht (
chelekha) van de Heer, maar ook van zijn toorn.
In het eerste geval waar het woord 'koning' voorkomt, zit dat woord in de naam: Melchisedek.
Malkhi-tsedeq staat er in het Hebreeuws, dat is: Koning der Rechtvaardigheid. (Of: Koning der Gerechtigheid)
De Heer in de orde van de Koning der Rechtvaardigheid, verplettert (
machats) zelf koningen.
De Heer verplettert (
machats) koningen. Hij verplettert het hoofd (
rosj, dat is toch echt enkelvoud! Meervoud is
rasjim) van een groot land. Moeten we hier wellicht aan satan denken? Zo maar een gedachte van mij.
Het hoofd (
rosj) van een groot land wordt verslagen, zelf zal de Heer zijn hoofd opheffen. Deze psalm loopt dus uit op zijn glorierijke overwinning.
Nog een feit aangaande deze psalm: de naam JHWH, Gods verbondsnaam, komt er drie keer in voor.
Ik lees over het getal drie in mijn Encyclopedie van het OT en NT:
"Achter het getal drie staat de idee van het in zich beslotene, overzichtelijke, van het onvoorwaardelijk vaststaande, Jes. 6:3; Jer. 7:4, van de som, Joz. 18:4."
(Die Hebreeuwse letters durf ik nu niet aan. Ik wil nu even niet het risico lopen dat het niet overkomt, en dat ik het dan weer overnieuw kan gaan typen.
)