
1.
Als je nadenkt over de eer van God in relatie tot onze zonden kom je, volgens mij, al snel bij Anselmus terecht. Anselmus van Canterbury leefde in de 11e eeuw en schreef een boek over de rol van de dood van Christus t.a.v. de vergeving van onze zonden. Hij wilde met name aantonen dat de incarnatie (menswording) van Jezus noodzakelijk was voor de vergeving van onze zonden. De gedachten van Anselmus hebben in belangrijke mate het rechtzinnige protestantse denken in de eeuwen na hem bepaald. In de verzoeningsleer van Anselmus speelt de eer (honor) van God een belangrijke rol, dus ik stel voor die leer maar eens onder de loep te nemen.
Als centrale vraag in Anselmus' verzoeningsleer is de vraag naar het herstel van de door de zonden van de mensen geschonden eer van God aan te wijzen. Het gaat hem dus, zoals gezegd, om de eer van God. De vraag is natuurlijk wat hij daar precies onder verstaat. Ik hoop daar later uitgebreider op terug te komen, maar in ieder geval kunnen we vaststellen dat die eer van God bij Anselmus steeds sterk verbonden is met de orde van God die nader wordt ingevuld als de gerechtigheid van God. Wie deze orde schendt, schendt daarmee ook de eer van God. Deze schending vraagt om herstel door de schuldige mens. Dat kan op twee manieren: òf door hem straf te geven òf door vanhem genoegdoening te eisen.
Het schenden van de eer van God is een dusdanig vergrijp, dat daarop de 'straf der sterfelijkheid' staat, namelijk de onthouding van de zaligheid ofwel de eeuwige dood. Zo'n straf zou echter leiden tot de volstrekte ondergang van de mensheid en dat wil God niet. Daarom blijft alleen de mogelijkheid van de genoegdoening over. De mens zelf is echter niet tot deze genoegdoening in staat. Dat kan alleen God doen. Aangezien de mensen zich echter schuldig hebben gemaakt, kan de genoegdoening alleen van de kant van de mens komen. Er moet een offer gebracht worden dat slecht God kàn doch de mens móet volbrengen. De enige oplossing is dat God mens wordt.
Tot zover Anselmus. Ik denk dat de meeste christenen op deze site zich wel in deze gedachten kunnen vinden. In de loop van de tijd zijn er echter ook genoeg kritische geluiden naar boven gekomen. In mijn volgende bijdrage hoop ik daar wat nader op in te gaan.
Groet,
Klaas
2.
Ondanks de lage kijkcijfers (..) ga ik maar gewoon door. Wellicht dat er belangstellenden zijn...
"Hoe kan het zo zijn dat een God, die ons oproept onvoorwaardelijk te vergeven, Zélf 'bloed wil zien'?"
Dit is kernachtig samengevat de kritiek tegen Anselmus, zoals die tegenwoordig vaak gehoord wordt. Dat er kritiek was op Anselmus' theorie had ik de vorige keer al gemeld. Hoe die kritiek eruit ziet zal ik hier proberen weer te geven. Ik beperk me dan tot die kritiek, die te maken heeft met de 'eer van God'. Dat was immers het onderwerp dat ik wilde bespreken.
Als je je prima kon vinden in het vorige stuk over Anselmus, moet je niet direct in de verdediging schieten als ik met kritiek op deze theorie aankom. Je hoeft het er niet mee eens te zijn, maar om goed te kunnen begrijpen hoe we m.i. de eer van God moeten interpreteren, is het uiterst belangrijk dat je deze kritiek even op je in laat werken zodat je ook daadwerkelijk aanvoelt waar hem het probleem zit.
Zoals gezegd waren er vanaf het begin mensen die kritiek hadden op de genoegdoeningsleer van Anselmus. In het algemeen verstond en verstaat men de eer van God als iets binnenin God dat hersteld of bevredigd moest worden. Al gauw werd er gesproken over de toorn van God, die gestild moest worden. De brute dood van Jezus was bedoeld om Gods toorn te stillen. Als je dat even op je in laat werken zul je, hoop ik ervaren, dat het niet zo gek is dat er op zo'n beeld kritiek kwam. Want is God werkelijk zo? Is God de boze leenheer, die toornt over zijn beledigde eer en die die toorn niet eerder opgeeft dan wanneer hij een gelijke genoegdoening heeft teruggekregen? Is het niet een verschrikkelijke gedachte dat God niet uit liefde kan vergeven, maar dat Hij een betaling nodig heeft? Is God zo dat zijn boosheid eerst bevredigd moet worden? Is God zo dat Hij, voordat Hij wil of kan vergeven, eerst 'bloed wil zien'?
Als we ons weer richten op Anselmus zullen we zien dat dergelijke kritiek voortkomt uit een voorstelling van Anselmus leer, die verdacht veel op een karikatuur lijkt. Allereerst lezen we bij Anselmus nl. nergens dat Gods toorn gestild of gestraft moet worden. De enkele keer dat de term 'toorn van God' voorkomt is dan wanneer Anselmus stelt dat in de verzoening God juist niet tegen ons toornt. Gods toorn is niets anders dan 'zijn wil om te straffen' en dat is nu juist iets dat Hij niet doet. Als Hij dat wel zou doen zou dat de ondergang van de mensheid betekenen. Het gaat niet om het stillen van Gods toorn maar om aan zijn eer, en dat is zijn gerechtigheid, recht te doen. Anders gezegd: aan zijn eer, c.q. aan zijn gerechtigheid moet genoeg gedaan worden. Daarom kiest God voor genoegdoening die Hij zelf geeft in Jezus Christus en niet voor het straffen van zondaars. Hieruit blijkt de grote liefde van God voor de mensen en niet zijn boosheid. Het gaat dus niet om de bevrediging van Gods innerlijke boosheid, maar om recht doen aan zijn gerechtigheid. Bovenstaande kritiek lijkt dan ook niet terecht omdat ze geen recht doet aan Anselmus eigen gedachten hierover.
Wel is het natuurlijk de vraag of dit veel oplost. Ook het idee dat recht gedaan moet worden aan de gerechtigheid van God, waardoor God weer aan zijn eer komt, lijkt een gedachte die niet valt te rijmen met Gods goedheid, almacht en soevereiniteit. Is God zo gebonden aan een magische rechtsorde, een blind evenredigheidsbeginsel buiten zichzelf, als een koning Darius die vastzit aan een wet van Meden en Perzen? Moet God zijn eigen Zoon laten kruisigen omdat Hij nu eenmaal vastzit aan een principe dat Hijzelf gesteld heeft? Deze kritiek lijkt terecht. Als God mensen zelf oproept om onvoorwaardelijk te vergeven, waarom doet Hij dat dan zelf niet? Als Anselmus bedoelt dat aan Gods gerechtigheid moet worden genoeg gedaan, waarbij we Gods gerechtigheid als iets buiten Gods moeten verstaan, dan blijft de eerder genoemde kritiek nog gelden.
We moeten ons echter afvragen of Anselmus een dergelijke interpretatie van Gods gerechtheid bedoeld heeft. Daarop hoop ik in een volgden aflevering verder in te gaan. Voel je ondertussen vrij om lekker te reageren.
Groet,
Klaas
3.
Ondanks de overweldigende respons en de stroom aan reacties, hierbij toch maar het derde deel in de miniserie over de eer van God. In de laatste aflevering hebben we de kritiek op Anselmus bekeken. De conclusie was eigenlijk dat de kritiek op zich niet onterecht was. Tenminste.. als de interpretatie die de critici hanteren overeenkomt met Anselmus' bedoelingen. In dit stukje zullen we zien of dit zo is. Als je geen idee hebt waar het over gaat is het misschien verstandig eerst even de vorige twee delen te lezen...
De vraag die we ons stellen luidt: wat bedoelt Anselmus als hij spreekt over de 'eer van God'. Is dat iets in God zelf en is God dan inderdaad die gekwetste heerser die genoegdoening eist? Of is die eer iets buiten Hemzelf; zit God dan gevangen in de regels die Hij zelf gesteld heeft?
Als we Anselmus nauwkeurig lezen blijkt dat de kritiek op zijn verzoeningsleer stoelt op een onjuist beeld van wat Anselmus bedoelt met Gods eer. Anselmus zegt nl. dat het onmogelijk is dat God zijn eer verliest. Hij was een sterke aanhanger van de leer van de volstrekte onafhankelijkheid ofwel zelfstandigheid van God. Aan Gods eer kan niets worden toe- of afgedaan. Wanneer een schepsel de scheppingsorde bewaart, zegt men, volgens Anselmus, dat het God gehoorzaamt en eert. Het schepsel eert God, niet omdat het God iets schenkt, maar omdat het zich vrijwillig aan Zijn wil en ordening onderwerpt en voorzover in zijn vermogen ligt, de schepping en haar schoonheid bewaart. Onderwerpt het schepsel zich niet vrijwillig aan Zijn ordening, dan verstoort het de orde en de schoonheid van de gehele schepping ofschoon het de macht en de waardigheid van God niet in het minst krenkt of verminkt.
Hieruit blijkt wel dat de eer van God, gezien als iets in zichzelf, niet geschonden kan worden door de mensen en daarom dus ook geen genoegdoening nodig heeft. Als Anselmus het heeft over het rechtdoen aan de geschonden eer van God, dan gaat het niet om God, maar om de schepping respectievelijk om de mensen. Het gaat er niet om dat de mens Gods eer heeft aangetast in de subjectieve zin van eergevoel, maar wel in de zin dat hij Gods eer niet erkent. Het gaat om de orde en de schoonheid van de wereld, die aan de mensen gegeven is om te bewerken en te bewaren en die door hun schuld is verwoest. Niet Gods persoonlijke eer vraagt herstel, maar de misvomde en uit haar voegen gerukte schepping. Het gaat niet in directe maar in indirecte zin over de eer van God: in het bewaren van de orde en de schoonheid van de schepping eert de mens God. Niet iets in God, zijn toorn of zijn eer, moet gestild respectievelijk bevredigd worden, maar d eschepping moet tot haar recht komen en pas dan komt God aan zijn eer. Er is dus een duidelijk verschil tussen de eer die God heeft en de eer die de mens aan God geeft. Alleen deze laatste, de eer van God in relatie tot de mens, is volgens Anselmus ernstig geschonden en niet de immanente eer van God.
Ik ben benieuwd of je je hierin kunt vinden. Ik hoor het graag...
Groet,
Klaas