johannes1 schreef:graag, want ik zat er nog steeds op te wachten.
Hoe de Statenvertaling onaantastbaar werd
25-09-2004
Christelijk Nederland verkeert
in nerveuze afwachting van de
Nieuwe Bijbelvertaling (NBV).
die op 27 oktober verschijnt.
De Gereformeerde Bijbelstich-
ting verwacht weinig goeds en
drukt alvast 15.400 statenbij-
bels met kanttekeningen. Aldus
het Nederlands Dagblad van
donderdag. Diezelfde dag viel
er bij de klanten van boekhan-
del Wever Van Wijnen een
kleurige folder in de bus. Zij
kunnen het 'uniek interconfes-
sioneel vertaalproject' op vijf
verschillende manieren in Fra
neker bestellen.
DOOR WILLEM BOUWMAN
Vanwaar deze koortsachtigheid? Nog nooit is een nieuwe bijbelvertaling zonder rumoer en ruzie aanvaard. Zelfs de Statenvertaling, die nu door de Gereformeerde Bijbelstichting hoog gehouden wordt, beleefde moeizame jaren voor zij algemeen was aanvaard in gereformeerd Nederland. "Op het terrein van den godsdienst leven eenmaal genomen gewoonten taai voort, ook wanneer het er om gaat een goede bijbelvertaling te vervangen door een betere", schreef CC de Bruin in 1937 bij het derde eeuwfeest van de Statenvertaling. De Bruin (1905-1988) was een neerlandicus met grote kennis van bijbelvertalingen en auteur van een baanbrekend proefschrift over Middelnederlandse vertalingen van het Nieuwe Testament Hij onderzocht de hindernissen op het pad van de jonge Statenvertaling, en signaleerde de financiële, principiële en politieke bezwaren van destijds.
Eigenlijk begonnen de moeiten al voor de Statenvertaling in druk verscheen. De drie vertalers van het Oude Testament gingen aan de slag in 1626, even later gevolgd door de drie vertalers van het Nieuwe Testament. Alle vertalers waren dominees van gevorderde leeftijd; de oudste was 64, de jongste 50. Ze moesten hard werken, zodat een van hen, Willem Baudartius, bekende: "Ick en hebbe mijn leven lanck noyt so geblockt als ick nu in mijne oude daghen doen moet.”
Baudartius was niet eens de oudste van de zes. Ook Johannes Bogerman, in 1618/'19 voorzitter van de synode van Dordrecht,
klaagde over de langdurige arbeid en het onafgebroken werken bij dag en nacht. Niettemin waren de omstandigheden geriefelijk: het traktement werd doorbetaald en de familie mocht meekomen naar Leiden, waar de vertalers hun werk verrichtten.
ONMIN
Het baatte niet altijd. Een van de vertalers, de Amsterdamse dominee Jacobus Rolandus, kreeg pas verlof van zijn kerkenraad als er een opvolger voor hem gevonden was. Uiteindelijk liet de kerkenraad hem gaan, maar toen weigerde zijn vrouw naar Leiden te verhuizen, want ook de kinderen uit zijn eerste huwelijk gingen mee – zij leefde met haar stiefkinderen in onmin. Vergeefs werd ze door de kerkenraad vermaand. Rolandus stierf in 1632 en heeft de vruchten van zijn arbeid nooit gezien. Hij werd ook niet vervangen, evenmin als een andere vertaler, Gerson Bucerus, die een jaar eerder overleden was. De Staten-Generaal meenden dat "een voortreffelick ende heylich werck" niet mocht lijden onder de tegenslag, en maanden de resterende vertalers tot nog meer spoed.
Bijna zeker heeft het vertaalwerk geleden onder de afgedwongen haast. In 1633 was het Oude Testament gereed en konden de revisoren aan de slag; zij moesten de vertaling nauwkeurig nalezen en van commentaar voorzien. Twee iaar later - ook het Nieuwe Testament was inmiddels gereviseerd - bespraken vertalers en revisoren de voorgestelde wijzigingen. De scriba van het gezelschap, Festius Hommius, raakte bijna in paniek. Er werden zoveel woorden en zinnen veranderd en verbeterd, dat Hommius door de correcties werd overstelpt en in verwarring gebracht. Door zijn hoge leeftijd en vele jaren van uitputtend vertaalwerk was hij verzwakt en in zijn kracht gebroken. Soms liet hij zich vervangen door ds. Caspar Sibelius uit Deventer, maar als hij terugkeerde, schreef hij diens wijzigingen zelden foutloos over. Naderhand werd Sibelius een van de scherpste critici van de Statenvertaling.Door papiergebrek, de koude winter van 1637 en een tekort aan geschikte loden loden letters verscheen de Statenvertaling pas in juni 1637 voor het eerst in druk. In augustus werd een in paars fluweel gebonden eerste exemplaar aangeboden aan de Staten-Generaal. Slechts twee vertalers maakten het mee, de bejaarde Hommius en de zieke Walaeus. Een week eerder was johannes Bogerman gestorven; hij was zowel vertaler als revisor en corrector geweest. De bijbelvertaling had veel van zijn krachten gevergd.
DRUKKERS
Met de voltooiing van de Statenvertaling was de eerste slag gewonnen. De tweede slag begon meteen na de droefgeestige presentatie in de Staten-Generaal. Of de nieuwe vertaling werd ingevoerd in kerk en school, werd beslist door de staten van de afzonderlijke gewesten, waarbij vooral de mening van de Hollandse Staten telde. Holland was immers het voornaamste gewest van de Nederlandse Republiek, met de meeste inwoners en de hoogste afdracht aan de schatkist. Of de Staten van de Holland de nieuwe vertaling aanvaarden, hing af van de stemming in Amsterdam. En die was niet gunstig.
In Amsterdam woonden vele drukkers die goed geld verdienden aan het drukken en herdrukken van oude bijbelvertalingen, zoals de Biestkensbijbel, de Liesveldtbijbel en de Deux-aesbijbel. Met de Statenvertaling zouden zij de komende vijftien jaar geen winst kunnen maken, omdat de Staten-Generaal het octrooi hadden verleend aan de weduwe en erfgenamen van HiIlebrantjacobsz. van Wouw te Den Haag. Om toch te profiteren van de Statenvertaling kregen de Amsterdamse drukkers toestemming van het stadsbestuur om een statenvertaling met verkorte kanttekeningen te maken. Die waren handiger en goedkoper dan het groot-folio-formaat van de weduwe Van Wouw, dat minstens honderd gulden kostte. Van Wouw protesteerde, de gereformeerde dominees protesteerden ook, en zij kregen formeel gelijk, maar in de praktijk gingen de Amsterdamse drukkers gewoon hun gang. Pas in 1641, na veel traineren, besloot het Amsterdamse stadsbestuur de Statenvertaling in te voeren.
Elders ging het sneller. In 1638 werd op last van de Groningse Staten elke gereformeerde kerk in het gewest Groningen van twee nieuwe bijbels voorzien. Ook in Overijssel maakte de Statenvertaling een soepele entree. In Gelderland duurde het langer, zoals de provinciale synode had voorzien, want zij besloot de vertaling "met de meeste sachtigheyt en discretie" in te voeren. Drie dorpen in de Betuwe, lngen, Ochten en 1Jzendoorn, wachtten heel lang, misschien omdat de kerkmeester te zuinig of te armlastig was om een nieuwe bijbel aan te schaffen. In de classis Zutphen lag er pas in 1653 een Statenbijbel op de kansel.
Het woord 'Statenbijbel' was toen net in zwang geraakt. Het werd in 1652 voor het eerst genoemd in een rooms strijdschrift van de Vlaming
Arnoudt van Geluwe, Af-getrocken Masseher van het vermomdt Chereformeerdt louter Woordt Godes, gericht tegen de 'Synodalen Staten-Bijbel'.
SIBELIUS
De Statenvertaling was een langdurig, kostbaar en inspannend project geweest. Toen ze er eenmaal was, wilden de Staten-Generaal haar gezag en invloed zo groot mogelijk maken. Kritiek werd onderdrukt en nieuwe vertalingen waren uit den boze. Om de kwaliteit van de Statenvertaling te vergroten, kwam er een landelijke organisatie van predikanten-correctoren die de tekst moest zuiveren van schrijf- en drukfouten. Dankzij hun inzet verscheen er in 1657 een aanzienlijk gecorrigeerde Statenbijbel. Maar toen de Deventer predikant Caspar Sibelius, destijds de vervanger van scriba Hommius, er eens goed naar keek, ontdekte hij "honderden" fouten die waren blijven staan. Hij maakte er aantekeningen van en vroeg de synode van Overijssel om toestemming voor publicatie, maar kreeg nul op het rekest. Een jaar later overleed Sibelius. Zijn weduwe beloofde de aantekeningen nooit te publiceren en liet ze door de synode verzegelen. Overheid en dominees wilden onrust voorkomen en de kop indrukken, zodat de Statenvertaling onbetwist de beste werd geacht.
Ondanks Sibelius en andere reclamanten is dat goed gelukt. Op den duur kreeg de Statenvertaling een goddelijke glans. Dominee Trommius (1633-1719) uit Groningen, bekend van zijn Concordantie, waarschuwde dat ook de Statenvertaling een vertaling was en dat alleen de grondtekst onfeilbaar was. Het heeft niet geholpen, constateerde CC de Bruin in 1937: "De eerbied voor den heiligen tekst ging zoo ver, dat velen daarbij de keelklanken g en eh in woorden als koning, dingen, mensch, wenschen lieten hooren en den uitgang lijk in sterfelijk, grootelijks met vollen klemtoon lazen, een eigenaardigheid die velen van ons bij ouderen nog wel hebben opgemerkt."
Zo'n vertaling zal ook de NBV wel overleven.