Mijn gedachten waren bij deze 2 zondagen, heeft misschien met mijn kerkelijke "achtergrond" te maken
Zondag 5
Vraag 12: Hoe kunnen wij aan deze straf ontkomen en weer in genade aangenomen worden, nu wij naar Gods rechtvaardig oordeel straf in tijd en eeuwigheid verdiend hebben?
Antwoord: God wil dat aan zijn gerechtigheid wordt voldaan1. Daarom moeten wij òf zelf òf door een ander volkomen betalen2.
1 Gen. 2:17; Ex. 20:5; 23:7; Ezech. 18:4; Heb. 10:30. 2 Mat. 5:26; Rom. 8:3, 4.
Vraag 13: Maar kunnen wij zelf betalen?
Antwoord: Op geen enkele manier. Wij maken de schuld juist elke dag groter1.
1 Job 4:18, 19; 9:2, 3; 15:16; Ps. 130:3; Mat. 6:12; 16:26; 18:25.
Vraag 14: Kan een schepsel dat alleen maar schepsel is, voor ons betalen?
Antwoord: Nee, want ten eerste wil God geen ander schepsel straffen voor de schuld die de mens gemaakt heeft1; ten tweede kan ook geen schepsel dat alleen maar schepsel is, de last van de eeuwige toorn van God tegen de zonde dragen en andere schepselen daarvan verlossen2.
1 Gen. 3:17; Ezech. 18:4. 2 Ps 130:3; Nah. 1:6.
Vraag 15: Wat voor een Middelaar en Verlosser moeten wij dan zoeken?
Antwoord: Een Middelaar die een echt1 en rechtvaardig mens2 is en toch sterker dan alle schepselen, dat wil zeggen: die tegelijk echt God is3.
1 1Kor. 15:21. 2 Heb. 7:26. 3 Jes. 7:14; 9:5; Jer. 23:6; Luc. 11:22; Rom. 8:3, 4.
Zondag 6
Vraag 16: Waarom moet de Middelaar een echt en rechtvaardig mens zijn?
Antwoord: Omdat Gods gerechtigheid eist, dat de menselijke natuur, die gezondigd heeft, ook voor de zonde betaalt1, en omdat een mens die zelf zondaar is, niet voor anderen kan betalen2.
1 Jes. 53:3-5; Jer. 33:15; Ezech. 18:4, 20; Rom. 5:12-15; 1Kor. 15:21; Heb. 2:14-16. 2 Ps. 49:8; Heb. 7:26, 27; 1Pet. 3:18.
Vraag 17: Waarom moet de Middelaar tegelijk echt God zijn?
Antwoord: Om uit kracht van zijn godheid1 de last van Gods toorn2 aan zijn menselijke natuur te kunnen dragen3, en ons de gerechtigheid en het leven te kunnen verwerven en teruggeven4.
1 Jes. 9:5; Rom. 1:4; Heb. 1:3. 2 Deut. 4:24; Nah. 1:6; Ps. 130:3. 3 Jes. 53:4, 11. 4 Jes. 53:5, 11; Jes. 54:8; Joh. 3:16; Hand. 20:28; 1Pet. 3:18.
Vraag 18: Wie is dan deze Middelaar, die echt God1 en tegelijk een echt2 en rechtvaardig mens is3?
Antwoord: Onze Here Jezus Christus4, die ons door God geschonken is tot wijsheid, rechtvaardigheid, heiliging en tot een volkomen verlossing5.
1 Jer. 23:6; Mal. 3:1; Rom. 8:3; Gal. 4:4; 1Joh. 5:20. 2 Luc. 1:42; 2:6, 7; Rom. 1:3; Fil. 2:7; Heb. 2:14, 17; 4:15. 3 Jes. 53:9, 11; Jer. 23:5; Luc. 1:35; Joh. 8:46; Heb. 4:15; 7:26; 1Pet. 1:19; 2:22; 3:18. 4 Mat. 1:23; Luc. 2:11; Joh. 1:1, 14; 14:6; Rom. 9:5; 1Tim. 2:5; 3:16; Heb. 2:9. 5 1Kor. 1:30; 2Kor. 5:21.
Vraag 19: Waaruit weet u dat?
Antwoord: Uit het heilig evangelie. God heeft dat eerst zelf in het paradijs geopenbaard1. Daarna heeft Hij het door de heilige aartsvaders2 en profeten laten verkondigen3.
Ook heeft Hij dat evangelie van tevoren laten afbeelden door de offers en andere schaduwachtige gebruiken die Hij in de wet had voorgeschreven4.
Tenslotte heeft Hij het door zijn eniggeboren Zoon vervuld5.
1 Gen. 3:15. 2 Gen. 12:3; 22:18; 26:4; 49:10. 3 Jes. 42:1-4; 43:25; 49:6; 53; Jer. 23:5, 6; 31:32, 33; Micha 7:18-20; Joh. 5:46; Hand. 3:22-24; 10:43; Rom. 1:2; Heb. 1:1. 4 Kol. 2:17; Heb. 10:1, 7. 5 Rom. 10:4; Gal. 3:24; 4:4, 5; Kol. 2:17.