Race406 schreef:@Bastiaan: Hand. 16:14 "zodat zij acht gaf op wat door Paulus gesproken werd. En toen zij gedoopt was en haar huis . . . "
Zij kwam tot geloof en liet zich dopen. Dat gebeurt als je niet gelovig bent opgevoed en naderhand tot geloof komt en je bij de kerk wilt voegen. Maar zij EN HAAR HUIS.
Die voorbeelden staan er meer in de Bijbel.
De bekeerling liet zich dopen. MET ZIJN HUIS. Betekent dat dat zijn hele huis (in de Bijbelse tijd betekende dat inclusief slaven, slavinnen, vrouw en (al dan niet grote) kinderen) opeens ook bekeerd was? Of betekent dat, dat dat "gehele huis" geheiligd was in de pas bekeerde, en dat de doop daarheen verwees?
Zoals Paulus schrijft dat de ongelovige man geheiligd is in de gelovige vrouw en andersom.
Daar komt bij: Als het hele huis (dus nogmaals: IEDEREEN die erbij hoorde: slaven, slavinnen, vrouw, kinderen noem maar op) gedoopt werd betekende dat, dat het gewoon gebeurde. Je had geen inspraak, als slaaf en kind al helemaal niet. Dus is de doop niet iets wat men vrijwillig doet, uitgezonderd degenen die op latere leeftijd tot geloof komen en zich bij de kerk voegen. De doop wordt bediend omdat God onder andere zegt dat jouw kind geheiligd is in jou als gelovige ouder.
Lydia de purperverkoopster was by no means een ongelovige vrouw, maar vereerde God al.
Wanneer er staat dat Abraham zijn huis ook liet besnijden, was dat ook niet van toepassing op de vrouwelijke leden, toch zo'n 50%.
Hoe je de lichamelijke besnijdenis en de lichamelijke doop met elkaar verbindt, is me een raadsel, trouwens. de lichamelijke besnijdenis werd een geestelijke besnijdenis(een die niet met handen geschiedt), en dan pas, bij die bekering, laat je je dopen, je oude 'ik' begraven en je zondige oude leven kruisig je.
In tegenstelling tot hen, die letterlijk besneden zijn, zegt Paulus van de gelovigen:
"Want wij zijn de besnijdenis, die door de Geest Gods Hem dienen, die in Christus Jezus roemen en niet op het vlees vertrouwen". (Fil. 3 : 3).
Er staat niet: "Wij zijn de besnijdenis die gedoopt zijn"; maar "die niet op het vlees vertrouwen". Paulus denkt hier dus aan de gelovigen als aan geestelijk besnedenen.
Gen. 17 : 7: Als men dit verbond wil gaan overbrengen op onze tijd, dan geldt het alleen maar het geestelijk nageslacht van Abraham, en niet de natuurlijke kinderen daarvan. Matth. 19 : 14; Mark. 10 : 16: God wil in het bijzonder kinderen het heil schenken, maar deze teksten zeggen niets over doop of besnijdenis.
"Aan moeders hand tot Jezus" is noch van het één, noch van het ander afhankelijk. En als de gebeurtenis vermeld in Mark. 10 : 13 - 16 iets bewijst dan is het wel dit: dat de discipelen niet gewend waren kinderen te dopen met de "doop tot bekering". Anders hadden ze hen, die de kinderen brachten beslist niet zo onheus bejegend.
Luk. 1 : 15: Op grond van deze tekst kan men niet stellen, dat de Heilige Geest aan kinderen wordt toegezegd. Het gaat hier om een bijzonder geval. Johannes de Doper werd door God uitverkoren om een nazireeër te zijn van de moederschoot af. Ps. 22 : 11: Dat is een Messiaanse Psalm, waarin profetisch gezien de Here Jezus spreekt. Dus eveneens een unieke zaak.
Jes. 44 : 1 - 3: Israël is een volk, dat door God geformeerd is en door God als zijn volk is verkoren. Aan het nakroost van dat volk belooft God zijn Geest te geven.In deze tekst is geen sprake van kleine kinderen.
Hand. 2 : 39: In principe is op de Pinksterdag Jes. 44 : 3 in vervulling gegaan, evenals Joël 2. De belofte waarover dit vers spreekt is niet het verbond of de doop, maar zoals de Catechismus blijkbaar ook bedoelt te zeggen: de gave van de Heilige Geest (zie vers 33). Om deze gave te ontvangen moet men zich echter persoonlijk bekeren (vers 38).
Verder wordt hier onder "uwe kinderen" uw nageslacht verstaan (vgl. Hand. 13 : 32). Hand. 10 : 47: Deze tekst zegt niets over een teken van het verbond, maar slechts dat zij, die het Woord gehoord hadden (vers 33) en dat kennelijk hebben aangenomen, gedoopt werden. Evenals bij de andere gevallen dat er een "huisgezin" gedoopt werd ontbreekt iedere aanwijzing dat dit ook kleine kinderen betrof. Integendeel, in het geval van Cornelius en van de gevangenisbewaarder te Filippi getuigt de tekst van het tegendeel. Evenals trouwens bij Lydia (zie: Hand. 10 : 33; 16 : 40; 16 : 34).
Gen. 17 : 14: De besnijdenis ziet niet heen naar de doop, maar naar de geestelijke besnijdenis van het hart.
Deze teksten behelzen geen argumenten voor de kinderdoop. Het feit dat ze aangevoerd worden toont juist het gebrek aan bewijsgronden.