Berichtdoor Cicero » 08 feb 2005 22:10
Psalm 114
I
1 Toen Israël wegtrok uit Egypte
Het volk van Jakob dat vereemdtalige land verliet,
2 werd Juda zijn heiligdom,
Israël zijn koninkrijk.
II
3 De zee zag en vluchtte,
de Jordaan trok zich terug,
4 de bergen schrokken op als rammen,
als lammeren sprongen de heuvels op.
III
5 Waarvoor, zee neem je de vlucht,
Jordaan, trek jij je terug?
6 Waarvoor, bergen, schrikken jullie op als rammen,
springen jullie, heuvels, als lammeren op?
IV
7 Voor het aanschijn van een heer, - beef, aarde! -
voor het aanschijn van de God van Jakob.
8 Hij verandert de rots in een bron,
hard gesteente in een stroom van water.
I A: raadsel
II B: wonderbaarlijke verschijnselen
----
III B' : spiegeling in vraagvorm
IV A' : antwoord. De climax is in vers 7b. Aardig is dat de consonanten van Egypte M Ts R Y M in 1a terugkomen in 8a Ts R (rots) en M Y M (water): inclusie.
Op het eerste gezicht lijkt het een mooie psalm, maar waar moeilijk een boodschap uit is te halen. Maar na analyse gaat het gedicht opeens leven en wordt het nog veel mooier.