johannes1 schreef:Ik zag op een keer toen hij in het veld wandelde en volgens zijn gewoonte in zijn boek las, dat hij zeer benauwd werd in zijn gemoed; en zo, als hij las, barstte hij uit gelijk te voren in deze droevige woorden: "Wat zal ik doen om zalig te worden?" (Hand.16:30).
vraag 5: opeens riep hij in grote benauwdheid uit: wat moet ik doen opdat ik zalig worde?
a. noem voorbeelden uit de bijbel van mensen die deze vraag ook stelden? (Hand. 2:37 en 16:30)
b. hoe komt met tot deze vraag?
c. welke bedoeling heeft de Heere als Hij niet direct uit de benauwdheid verlost? (Jes. 8:17; Hab. 2:3)
a. De stokbewaarder in Thyatira die Paulus en Silas gevangen hield riep dit uit toen de fundamenten bewogen en de deuren van de kerkers werden geopend door een aardbeving.
b. Men komt tot deze vraag als men gaat zien in hoe een ellendige staat hij verkeert. Dan wordt het de levensvraag, hetwelk wij vinden opgetekend in vraag 12 van onze Heidelberger catechismus:
Aangezien wij dan naar het rechtvaardig oordeel Gods tijdelijke en eeuwige straf verdiend hebben, is er enig middel, waardoor wij deze straf zouden kunnen ontgaan en wederom tot genade komen?
c. Het kan zijn om te beproeven, of het zo'n ziel wel echt om de HEERE te doen is, of om het verlangen naar God des te sterker te maken.
Daarom is Habakuk 2 vers 3 zo vertroostend:
Want het gezicht zal nog tot een bestemden tijd zijn, dan zal Hij het op het einde voortbrengen, en niet liegen; zo Hij vertoeft, verbeid Hem, want Hij zal gewisselijk komen, Hij zal niet achterblijven.
Hij zal gewisselijk komen! Daar bestaat geen twijfel over. Want het staat in Gods Woord.
Ik blijf den HEER' verwachten,
mijn ziel wacht ongestoord:
ik hoop in al mijn klachten
op Zijn onfeilbaar Woord.
Mijn ziel vol angst en zorgen
wacht sterker op den HEER',
dan wachters op den morgen,
den morgen; ach, wanneer?
Hoopt op den HEER', gij vromen!
Is Israël in nood,
er zal verlossing komen:
Zijn goedheid is zeer groot.
Hij maakt op hun gebeden
gans Israël eens vrij
van ongerechtigheden;
zo doe Hij ook aan mij.
(Ps. 130 : 3, 4)