Ik heb eens enige moeite gedaan om te begrijpen waar dit nu precies over gaat. Dat vind ik wel belangrijk, voordat je elkaar om de oren gaat slaan met van alles en nog wat.
Kort gezegd komt het filioque-verschil hier op neer:
Oosters: de Geest gaat van de Vader uit, door de Zoon.
Westers: de Geest gaat van de Vader uit, en van de Zoon uit.
Hieronder heb ik een historisch overzicht gemaakt, hoe zich dat ontwikkelde. Dit is een samenvattend overzicht vanuit
het eerste artikel.
De oosterse traditie
Athanasius (±296-373):
- De H.Geest is ook qua afkomst afhankelijk van de Zoon in de immanente (eeuwige) triniteit. “Al wat de Geest heeft, heeft hij van de Zoon.”
- De gelovige heeft deel aan God door de Zoon (δια του υιου). Dat kan ook van de Geest worden gezegd: de Geest is uit de Vader door de Zoon.
- Men kan hier geen conclusies uit halen. Athanasius is geen getuige van de latere filioque-leer. Hij heeft geen compleet uitgewerkt systeem hierover nagelaten.
De drie Cappadociërs:
- Basilius de Grote (±330-379): "Uit de Vader door de Zoon."
- Gregorius van Nazianze: Johannes 15:26
"οταν δε ελθη ο παρακλητος ον εγω πεμψω υμιν παρα του πατρος το πνευμα της αληθειας ο παρα του πατρος εκπορευεται εκεινος μαρτυρησει περι εμου/Maar wanneer de Trooster zal gekomen zijn, Dien Ik u zenden zal van den Vader, namelijk de Geest der waarheid, Die van den Vader uitgaat, Die zal van Mij getuigen." Het voortkomen (εκπορευσις) uit de Vader is een notie, die parallel is aan het geboren (γεννησια) zijn van de Zoon. Gegorius zegt nooit dat de Geest via (door) de Zoon uitgegaan is (εκπορευσις δια του υιου).
- Gregorius van Nyssa: de oorzaak (αιτια) van de Geest is de Vader. De Geest komt door de Zoon naar de gelovigen.
- Je kunt niet zeggen dat de Cappadociërs het filioque leerden.
De leer van Athanasius kreeg langzamerhand erkenning, dat de Geest van de Vader door de Zoon was, in de tijdelijke processie. Dit gaat niet over de immanente (eeuwige) processie.
(Processie = voortgang. Dus het voortkomen van de Geest in dit geval, zijn uitgaan.)
Maximus Confessor
(Confessor = belijder):
Hij verbindt het "door de Zoon" met de eeuwige processie. Als voorafschaduwing van de oikonomia in de immanentie is de eeuwige processie uit de Vader door de Zoon ook orthodox.
Een complicatie met verstrekkende gevolgen.
Johannes van Damascus:
- Hij bevestigt het "door de Zoon", zoals Maximus Confessor dat gebruikte.
- In dezelfde geest veroordeelt hij ook het "uit de Zoon" (filioque).
Tarasius(784-806):
Gebruikt dezelfde bewoordingen: "Die uit de Vader door de Zoon voorkomt."
De formule van Gregorius van Nyssa over de processie werd bij besluit van het 2de oecumenische concilie (381) in de geloofsbelijdenis opgenomen.
Deze formule is later onaantastbaar, als conciliebesluit, en ook door opname van de geloofsbelijdenis in de liturgie.
De westerse traditie
Tertullianus(ca. 150/170 - ca. 220/240):
- Hij leerde het filioque.
- Hij valt als kroongetuige af: hij bracht niet het vereiste onderscheid aan tussen oikonomia en immanentie. (Daarmee is waarschijnlijk bedoeld: het onderscheid tussen tijdelijk en eeuwig? Ik neem dat aan.)
Hilarius van Poitier:
Is enigzins vaag. Hij schijnt het filioque te leren.
Ambrosius (339-397), de leermeester van Augustinus en bisschop van Milaan, wordt in de latijnse bloemlezing ter verdediging van het filioque steeds aangehaald.
Augustinus (354-430):
- Benadrukt de eenheid van de triniteit ten koste van de "drieheid".
- Anders dan de Griekse vaderen - die uitgaan van de persoon van de Vader - gaat hij uit van het abstracte begrip de drieënigheid.
- De personen worden gedefinieerd door de relaties die ze ten opzichte van elkaar hebben.
- De Geest komt uit beide goddelijke personen voort, als uit één principe. Qua principe uit de Vader, vanwege de eenheid van de Vader en de Zoon ook uit de Zoon. (= principaliter uit de Vader, communiter uit de Zoon.)
- Hij schreef: “Laat echter geleerd worden dat hij (de H.Geest) van beiden uitgaat." (Uitgaan = procedere > processie)
Omstreeks 500 ontstond op Spaans gebied, Zuid-Gallië, de versie van de geloofsbelijdenis van Athanasius, dat het filioque leert. Dit credo droeg zeker bij tot de acceptatie van het filioque op de concilies van Toledo.
De hoftheologen van Karel de Grote vallen de besluiten van Nicea van 787 ongenuanceerd aan, in de 'libri carolini': de geloofsbelijdenis van Tarasius sprak van de Heilige Geest die van de Vader door de Zoon uitgaat, maar dit moest "van de Vader en de Zoon" zijn!
De trinitaire controversen over het adoptianisme en de 'trina deïtas' maakten het filioque extra orthodox in het westen.
Het laatste stadium in de ontwikkeling van de leer: Anselmus van Canterbury en Thomas van Aquino maken de symmetrie in de drieëenheid nog vollediger dan bij Augustinus: het onderscheid, dat de Geest principaliter van de Vader en communiter van de Zoon uitgaat, wordt opgegeven.
Tot zover de samenvatting.
Als slot kan dit nog vermeld worden:
Ook in het triniteitsdenken blijkt de westerse theologie, vergeleken bij de oosterse, strikter en logischer ten aanzien van de vraag wat het ware geloof is. Augustinus had de cappadocische godsleer in monotheletische richting omgewerkt en was de norm van de Latijnse orthodoxie geworden. Daar kon ook niet van afgeweken worden. Na de val van Rome was de kerk het enige centrale gezag in het westen. De uniformiteit van het geloof moest toen wel benadrukt worden.
De Griekse godsleer lag minder vast. De theologie was van iedereen, want iedereen had wel ontwikkeling. Bij zoveel theologen ontstond de neiging te vermijden om geloofskwesties vast te leggen. Alleen wat sociaal ongewenst, toch al onpopulair of gevaarlijk was werd als ketters veroordeeld.