Berichtdoor MaartenB » 22 apr 2014 12:09
Hallo allen,
Zelf heb ik vaak nagedacht over de lengte der scheppingsdagen.
Aan joodse gelovigen schreef de apostel Paulus in Hebreeën 4:1-5 het volgende over Gods Rustdag, de Zevende Dag:
1 Laten wij dan vrezen, aangezien er een belofte overblijft om in te gaan in zijn rust, dat niemand van jullie ooit zou blijken achtergebleven te zijn.
2 Want ook aan ons zijn goede tijdingen verkondigd, zoals destijds ook aan hen; maar het woord dat zij hoorden baatte hun niet, daar zij niet door het geloof verenigd waren met hen die [voordien] hadden gehoord.
3 Want wij die tot geloof kwamen, gaan binnen in de rust, gelijk hij gezegd heeft: Zodat ik zwoer in mijn toorn: Indien zij in mijn rust zullen ingaan, en toch waren de werken sedert de grondlegging der wereld geschied.
4 Want hij heeft ergens over de Zevende [dag] aldus gezegd: En God rustte op de zevende [dag] van al zijn werken. En daarom wederom: Indien zij in mijn rust zullen ingaan.
De apostel had verwezen naar het waarschuwende voorbeeld van de Exodusgeneratie. Hun ongeloof bleek de diepste oorzaak te zijn dat het merendeel der leden van die wildernisgeneratie onmogelijk de Kanaänrust kon binnengaan.
Paulus attendeert zijn lezers daarom op Psalm 95, waaruit zij kunnen opmaken dat er een belofte overblijft om in te gaan in zijn rust.
Ook in het Messiaanse tijdperk geldt nog altijd een belofte dat het joodse volk Gods rust kan ingaan. Daaruit moet geconcludeerd worden dat:
a de Kanaänrust typologisch geweest moet zijn; het was voor Gods volk duidelijk niet de blijvende, definitieve rust. In vers 8 bevestigt de apostel die conclusie.
b er sprake moet zijn van een andere, meer verheven vorm van ‘rust’.
In de vv 3 en 4 vermeldt Paulus die Rust, namelijk die welke een aanvang nam met de Zevende Dag. En het is die Rust welke het nieuwe uitgangspunt wordt voor de apostel in zijn verdere betoog.
De Kanaänrust was idd slechts typologisch voor de ware rust die genoten kan worden binnen Gods eigen Rust, de Zevende scheppingsdag.
Hoewel die Rust sedert de grondlegging der wereld - nadat God zijn scheppingswerken voltooid had met het voortbrengen van een mensenpaar dat zich door voortplanting kon uitbreiden - als een objectieve werkelijkheid bestond, was zij toch aan de Israëlieten voorbijgegaan. Zij onderscheidden niet dat zij door de Kanaänrust al een zekere voorsmaak hadden kunnen genieten van de ware Rust, die van God zelf.
Vanuit die nieuwe optiek krijgt ook Gods eed een nog veel ernstiger karakter: Ongeloof zal elke Hebreeër beletten Gods eigen Rust binnen te gaan, met name de laatste duizend jaar van de Zevende dag, het Millennium, dat als een afzonderlijke sabbat zal fungeren en waarvan Messias Jezus de Heer zal zijn.
Tot Joden die aanmerkingen op Jezus maakten dat hij er geen bezwaar tegen had dat zijn leerlingen op de sabbat hun honger stilden door aren te plukken en ze met de handen stuk te wrijven, zei hij eens:
Hebben jullie zelfs dit niet gelezen wat David deed toen hij honger had, hijzelf en zij die bij hem waren? Hoe hij het huis van God binnenging en na de broden der voorzetting ontvangen te hebben, [ze] at en gaf aan hen die bij hem waren, welke niemand mag eten dan alleen de priesters? En hij zei tot hen: De Mensenzoon is Heer van de Sabbat.
(Lk 6:1-5)
De betekenis van Jezus’ uitspraak dat hij Heer is van de Sabbat, gaat verder dan Israëls wekelijkse rustdag. Hij verbindt zijn woorden uitdrukkelijk met het feit dat hij de Mensenzoon is van Daniël, hoofdstuk 7.
In het licht van Dn 7:13-14 geduid, houden die woorden in dat zijn Messiaans Rijk tevens gezien moet worden als een grote Sabbat van 1000 jaar, logischerwijs volgend op de zes perioden van 1000 jaar die het mensdom onder de onderdrukkende heerschappij van de Satan heeft gezucht.
Zie svp ook Markus 2:27-28 voor zijn aanvullende woorden: De sabbat is ter wille van de mens in het leven geroepen, en niet de mens ter wille van de sabbat; daarom is de Mensenzoon Heer ook van de sabbat.