Klaas schreef:Terug naar het gedeelte aan de hand waarvan we op deze discussie kwamen nl Kol.2. Ik beperk me maar even tot vers 11 omdat dat volgens mij voldoende aanwijzingen geeft:
11 In Welken gij ook besneden zijt met een besnijdenis, die zonder handen geschiedt, in de uittrekking van het lichaam der zonden des vleses, door de besnijdenis van Christus;
Paulus stelt hier de lichamelijke besnijdenis tegenover een andere, geestelijke besnijdenis. Dit is iets wat we vaker bij Paulus zien; elders noemt hij deze besnijdenis de 'besnijdenis van het hart'. Dit is van belang omdat de besneden Joden die God niet oprecht dienden verweten wordt dat ze onbesneden van hart zijn. Uit dit onderscheid volgt dat dit dus geen betrekking kan hebben op eventuele gedoopte kinderen. Als de doop inderdaad de 'opvolger' van de besnijdenis is dan moet je hier ook consequent in zijn. Een besneden kind was niet per definitie een besnedene van hart en datzelfde geldt voor gedoopte kinderen.
Met het laatste ben ik het eens, maar een gedoopt (of besneden) kind is ook niet per definitie onbesneden van hart (Ps. 22:10, Ps. 71:6, Luk. 1:15). De vraag is nu, of je de beslissing om een onmondig kind (een baby) wel of niet moet laten dopen moet laten afhangen van de
belijdenis van het geloof van zo’n baby. Laten we wel zijn: daarover staat in de Bijbel niets rechtstreeks, dus zullen we het met indirekte argumenten moeten doen (vandaar ook de controverse over de kinderdoop). Als het over volwassenen zou gaan, dan zouden we snel klaar zijn, want de Bijbelse gegevens aangaande volwassenen zijn duidelijk: geen doop zonder voorafgaande belijdenis van het geloof. We zullen dus dieper moeten graven dan wat we van het kind horen en/of zien.
In Kol. 2:11-13 worden doop en besnijdenis samen genoemd, maar dan niet de tekenen zelf, maar waar de tekenen naar wijzen. De doop wordt hier verbonden met de besnijdenis van het hart. Paulus zegt hier tegen de lezers van de brief dat ze in Christus besneden van hart zijn en met Hem begraven zijn in de doop. Wat betekent dit laatste? Dat ze met Christus door het uiterlijke teken van de waterdoop begraven zijn? Nee, dat betekent het niet. Het betekent dat ze door een waar geloof in Hem ingelijfd zijn. Dus de uiterlijke tekenen (zowel de besnijdenis als de doop) wijzen naar precies hetzelfde, nl. de besnijdenis van het hart en het begraven zijn met Christus in de dood en de opstanding met Hem.
Ook in het Oude Testament was er immers al dit onderscheid tussen uitwendige en inwendige besnijdenis. Aan de ene kant het uiterlijke teken, dat alle jongetjes van 8 dagen oud ontvingen, aan de andere kant de besnijdenis van het hart.
Deut. 10:15-16:
15 Alleenlijk heeft de HEERE lust gehad aan uw vaderen, om die lief te hebben, en heeft hun zaad na hen, ulieden, uit al de volken verkoren, gelijk het te dezen dage is.16 Besnijdt dan de voorhuid uws harten, en verhardt uw nek niet meer.
Deut. 30:6:
6 En de HEERE, uw God, zal uw hart besnijden, en het hart van uw zaad, om den HEERE, uw God, lief te hebben met uw ganse hart en met uw ganse ziel, opdat gij levet.
Dus de besnijdenis is een uitwendig teken dat correspondeert met de interne werking van de wederbarende werking van Gods genade.
Evenzo met de doop: het is een uitwendig teken dat correspondeert met de interne werking van de wederbarende werking van Gods genade.
Het verschil tussen de besnijdenis en de doop zit hem dus niet in de zaak waar ze naar wijzen, maar enkel in de uitwendige ceremonie.
Voor Calvijn was dit reden om te zeggen:
... wat tot de besnijdenis behoort, behoort (behalve het verschil in de uiterlijke ceremonie) dus ook tot de doop. Aangezien de besnijdenis een belofte was aan de joden, waardoor ze werden verzekerd van hun aanname als het volk van God, en van hun kant hun hele onderwerping aan Hem beleden, en was dit daarmee hun toegang tot de kerk. Evenzo worden we tot de kerk van God toegelaten door de doop, en worden tot Zijn volk gerekend, en belijden we dat we ons aan Zijn dienst wijden.
Maar als dit zo is, dan gelden de verbondsvoorrechten zoals die in het Oude Testament golden, evenzeer voor de Nieuwtestamentische situatie. Als kinderen in het Oude Testament in het verbond begrepen waren en daarom ook het teken van het verbond ontvingen, dan geldt dat nu nog steeds, want het verbond is niet veranderd (wel vernieuwd trouwens). Calvijn zegt hierover het volgende:
Als het verbond nu onveranderbaar overeind blijft, dan behoort het net zo goed aan de kinderen van de Christenen toe, als het aan de kinderen van de joden onder het Oude Testament deed. Maar als ze deelgenoten zijn aan datgene wat er bedoeld wordt (de Vaderlijke gunst van God, vergeving van de zondern, en het eeuwige leven), waarom zouden we hen dan uitsluiten van het teken?
Want de besnijdenis was oorspronkelijk het teken van het verbond met Abraham (Gen. 17:1-14). Dit verbond had in zich de belofte van het eeuwige leven (dit zegt Christus zelf in Matth. 22:32 en de apostel Paulus in Ef. 2:12). Daarom is dit verbond op zich hetzelfde als het Nieuwe Verbond. Dit zegt de apostel Paulus ook met zoveel woorden in Rom. 11:17 en 24, waarbij de wilde takken (heidenen) op de natuurlijke olijfboom (Israel) worden geent. Het gaat dus om 1 en hetzelfde verbond. En opname in het verbond ging gepaard met een teken daarvan (zie bijv. de vreemdelingen die tot het volk Israel wilden behoren in het Oude Testament, ook zij moesten zich laten besnijden Ex. 12:48 ).
Klaas schreef:Dat er verschil zit in het teken tussen doop en besnijdenis is zonneklaar. Dat wordt ook niet ontkend. Het verschil heeft te maken met de plaats in de heilsgeschiedenis. Een paar verschillen:
- alleen jongetjes werden besneden, de doop is voor beide geslachten
- de besnijdenis geschiedde met bloed, de doop is bloedeloos (water)
- de besnijdenis geschiedde aan het orgaan dat nodig is voor de voortplanting, de doop beeldt een wassing van het hele lichaam uit
Volgens mij hadden we het niet over de precieze aard van de verschillen. Jij stelde dat kinderen zonder verbondsteken een bijbelse uitzondering zouden zijn. Ik stel daartegenover dat de helft van de Joodse kinderen ook geen verbondsteken ontving. Ik wil daarmee niet meer zeggen dan dat de situatie van kinderen zonder verbondsteken niet uniek is.
Als je het zo stelt, is het niet uniek. Maar ik durf de stelling wel aan dat er geen fundamenteel verschil is tussen jongetjes en meisjes om het verbondsteken te ontvangen. Ze staan immers fundamenteel op gelijke voet voor Gods aangezicht? Dus als het gaat om kinderen, heb ik het niet in de eerste plaats over jongens of meisjes, maar over kinderen.

Klaas schreef:Je mag het kryptisch vinden, toch is het door en door Bijbels. (...) Dat wordt in het grootste deel van de reformatorische theologie inderdaad zo gevonden en ik denk dat men daar ook goede papieren voor heeft, zo ook in dit voorbeeld.
Ik ben bang dat je me nog niet helemaal begrijpt. Ik ontken niet dat deze zaken bijbels zijn. Ik stel alleen dat de manier waarop de begrippen 'verbond' en 'uitverkiezing' in deze gebruikt worden m.i. niet bijbels is. Het deel van Israel dat God wel oprecht volgde wordt nergens aangeduid als 'uitverkoren' oid. In het OT IS het uitverkoren volk het verbondsvolk (ook al zijn er etc etc.). Als je het woord uitverkoren wel gaat toepassen op deze groep wek je de suggestie dat wanneer er gesproken wordt over uitverkiezing het om individuen gaat. Daardoor worden NT-teksten vaak alleen vanuit dat oogpunt gelezen. Aangezien uitverkoren ook een andere betekenis kan hebben (en in het OT ook uitsluitend heeft) zou het op zijn minst beter zijn om dat onderscheid te onderkennen. Dat gebeurt in bv de DL iig niet.
Er zijn inderdaad meerdere soorten van verkiezing. In de DL gaat het om 1 bepaalde soort, nl. de uitverkiezing (en verwerping)tot zaligheid.
Hoewel in het Oude Testament het woord verkiezing niet rechtstreeks bij de individuele gelovige genoemd wordt (behalve dan bijv. bij de verkiezing van iemand tot een bijzonder ambt, bijv. David tot koning enz.), speelt dit achter de schermen toch wel mee. Want ook het Oude Testament spreekt impliciet over individuele verkiezing (“Jacob heb ik liefgehad, maar Ezau heb ik gehaat”).
Klaas schreef:Want allen waren gedoopt (1 Kor. 10:2) in de doortocht door de Schelfzee (dat is dus inclusief de onmondige kinderen), maar in de meesten had God geen welbehagen. En in wie had Hij uiteindelijk dan wel welbehagen? Alleen kinderen en jongeren onder de 20 jaar zouden uiteindelijk het beloofde land bereiken (Numeri 14), samen met Jozua en Kaleb. Dat zou ons toch het nodige moeten zeggen, ook voor de vraag rondom de doop. Aan de ene kant zie je dat de doop er voor ieder lid van de gemeente is (de belofte), aan de andere kant zie je dat de doop niet zaligmakend is.
Naar mijn idee verlies je de context van 1 Kor. 10 teveel uit het oog. Je suggereert dat Paulus met het hanteren van de aanduiding 'doop' voor de doortocht door de Schelfzee iets wil zeggen over het verschil tussen volwassenen en kinderen. M.i. is dat hier echter absoluut niet aan de orde. In vers 6 schrijft Paulus: En deze dingen zijn geschied ons tot voorbeelden, opdat wij geen lust tot het kwaad zouden hebben, gelijkerwijs als zij lust gehad hebben. Het is duidelijk dat Paulus hier tot de volwassen spreekt; tot hen die de verantwoordelijkheid van het discipelschap wel dragen. Het waren immers ook de volwassenen die in de woestijn ontrouw waren? Hij spreekt hier mensen aan op hun verantwoordelijkheid tegenover God. Omdat we het er volgens mij over eens waren dat kinderen die verantwoordelijkheid nog niet dragen lijkt het niet voor de hand liggend om hier aan te nemen dat Paulus een verschil tussen volwassenen en kinderen wil benadrukken.
Wanneer je dit gedeelte betrekt op kinderen krijg je ook te maken met een volgend probleem. In vers 16 & 17 betrekt Paulus de gevraagde heiligheid op het Avondmaal. Je kunt, vrij vertaald, niet deel hebben aan de tafel van de wereld EN aan de tafel van de Heer. Hoewel ik niet weet hoe jij denkt over de deelname van kinderen aan het Avondmaal weet ik wel dat dit in de reformatorische gezindte absoluut niet gangbaar is....
Ik begrijp de context van dit gedeelte wel, Paulus stelt het volk Israel als afschrikwekkend voorbeeld voor de gemeente in Korinthe (waar immers een heleboel aan de hand was) en spitst dit toe op de misbruiken rond het avondmaal. Mijn opmerking betreft slechts een detail uit dit stuk, waarbij Paulus de doortocht door de Schelfzee (waarbij het hele volk Israel, zowel zuigeling als grijsaard doorheen ging) vergelijkt met de dooppraktijk in Korinthe. Hij had die vergelijking mijns inziens nooit gemaakt als in Korinthe alleen de volwassenendoop werd gepraktizeerd. Dat Paulus het in dit gedeelte vooral tegen volwassenen heeft (dat klopt inderdaad) doet er hier dan ook niet zoveel toe; de opmerking die hij maakt is an-sich al een aanwijzing hoe hijzelf over de doop gedacht moet hebben (dus inclusief de kinderen). De kerkgeschiedenis wijst wat dat betreft ook in die richting.
Klaas schreef:Als het alleen onze woorden zijn bij de doop, dan moest ik je meteen gelijkgeven. Maar we geloven dat God zal werken wat Hij belooft (Hand. 2:39) en daarom is er geen reden waarom het doopwater van mijn kind geweigerd zou mogen worden.
En
juist omdat het niet enkel om onze woorden gaat bij de doop dienen we op onze woorden te letten. God zal idd werken wat Hij belooft, maar de vraag is wat Hij belooft. Belooft God in zijn Woord dat hij alle gedoopte kinderen tot waarachtige kinderen zal aannemen? Of is dat niet de belofte die aan een dopeling wordt meegegeven? Volgens de DL WIL Hij dat niet eens.... Wat God wel belooft is dat een ieder die de Naam des Heren zal aanroepen zalig zal worden. Dat zeker. Maar bij mijn weten wordt de betekenis van de doop nergens in de Schrift geduid als zijnde die belofte. Er is geen enkele reden om te twijfelen aan het feit dat die belofte niet voor onze kinderen zou gelden. Het is alleen de vraag of de doop het juiste teken is om die belofte uit te drukken.
Je haalt nu verbond (valt onder de openbare wil van God) en verkiezing (valt onder de verborgen wil van God) door elkaar. De openbare wil van God is dat allen tot geloof komen (2 Petr. 3:9, Joh. 3:16), in het bijzonder voor mensen die deel hebben aan Zijn verbond (inwendig/uitwendig). Zijn verborgen wil daarentegen is dat Hij uit het ganse menselijke geslacht mensen heeft uitverkoren tot het eeuwige leven (Matth. 22:14, 1 Kor. 1:27-28 enz.). In dit spanningsveld wordt het Evangelie verkondigd. Wie het Evangelie aanneemt en tot geloof komt, die is blijkbaar uitverkoren.
Verbond en verkiezing staan dus onder hoogspanning en diezelfde hoogspanning vind je in de leer over de doop terug. Gods openbare wil is dat Hij de kinderen van de gelovigen tot de Zijne aanneemt, maar de praktijk leert dat dit niet bij ieder kind werkelijkheid is. Niet ieder gedoopt kind blijkt een ware gelovige (d.w.z. uitverkorene) te zijn, maar dat doet aan de belofte voor dit kind niets af (en voor de werkelijkheid voor het uitverkoren kind al helemaal niet). Als je de geloofsdoop aanhangt, dan lijkt het op het eerste gezicht dat je de spanning eruit hebt, maar ik denk dat dat schijn is, want ook daar is ditzelfde onderscheid tussen ware en niet-ware gelovigen.
We moeten daarbij bedenken dat de doop het teken is, dat wijst naar de gerechtigheid van Christus (Zijn dood en lijden en Zijn opstanding). Het wijst dus niet in de eerste plaats naar ons geloof, maar naar Hem. Wij krijgen deel aan Zijn gerechtigheid door het geloof, net zoals een besnedene enkel deel aan Hem kreeg door de besnijdenis van het hart (zie Abraham en alle heiligen in het Oude Testament). Wat dat betreft is er dus niets veranderd en daarom mogen de kinderen ook gedoopt worden.
Klaas schreef:En bovendien, als Christus de kinderen omarmd heeft (Mark. 10:14-16), hen de handen opgelegd heeft en gezegend heeft en daarbij gezegd heeft dat "derzulken het Koninkrijk Gods is" (d.w.z. voor zodanigen), hoe zouden wij dan het teken (de doop) daarvan kunnen weigeren van wat Hij zelf toezegt?
Want wat is immers meer, het teken of wat Christus zegenende toezegt?
Zoals al eerder gezegd worden de kinderen tot de gemeente gerekend. De manier waarop de kinderen het koninkrijk krijgen toegezegd kan echter nooit op 1 lijn worden gesteld met de manier waarop volwassenen het koninkrijk beerven. Als dat wel zo zou zijn zou daarmee de eis van de wedergeboorte komen te vervallen. Immers, vlees en bloed kunnen het Koninkrijk niet beerven? Van de Brink stelt ergens voor om de relatie van kinderen tot het Koninkrijk te zien in het kader van de ‘al wel - nog niet’ realiteit van het Koninkrijk. "Met het oog op het volmaakte Rijk is er geen verschil tussen gedoopte gelovigen en kinderen, maar in het voorlopige, proleptische Rijk van Christus, zoals zich dat in het heden vóór Zijn wederkomst manifesteert, is er wel een verschil." Me dunkt dat dat een zinnige stellingname is.
Zeker, dit verschil is er natuurlijk wel degelijk (zoals betoogd door drs. van de Brink op
deze plaats), want toezegging en beerving zijn twee verschillende dingen. Maar zowel de volwassendoop als de kinderdoop wijst toch naar de beerving? Want zowel de ouders als de kinderen wordt hetzelfde toegezegd in de doop. Het enige verschil zit hem in het feit dat de volwassene er in het geloof amen op heeft gezegd en het het kind, zonder het te weten, wordt toegerekend totdat het tot zijn/haar verstand zou zijn gekomen en het er zelf in het geloof amen op moet zeggen. Bij de volwassenen zijn als het goed is de vruchten openbaar geworden (middels belijdenis), bij de kinderen is het zaad in het hart geplant.
Klaas schreef:Maar goed, ik heb ook niet de illusie dat met de postings in dit topic een eeuwenlange controverse over dit onderwerp uit de wereld geholpen kan worden. Laten we het er op houden dat er twee visies zijn die zich beide op de Bijbel willen baseren.
Ik ben ook erg blij dat we deze discussie vanuit deze invalshoek met elkaar kunnen voeren. Ik heb het wel anders meegemaakt

Klaas
Jammer inderdaad dat sommige discussies inderdaad scheef gaan wat dit betreft. Een discussie hoort scherp met Bijbelse argumenten gevoerd te worden, zonder al het persoonlijke gedoe eromheen. Maar ja, soms wordt men scherp persoonlijk i.p.v. scherp Bijbels.
Ik heb niet het idee dat we het samen eens worden over dit onderwerp, maar wel dat we van elkaar kunnen leren qua visie.
Elbert.
Laat de woorden van mijn mond en de overdenking van mijn hart welgevallig zijn voor Uw aangezicht, HEERE, mijn rots en mijn Verlosser! (Ps. 19:15)