

Moderator: Moderafo's
joos schreef:Javaca schreef:OUDERS
Vrome lieden met jullie bekrompen gezag.
Laat me met rust!
(...)
Net geschreven in opperste frustratie.
Moet dat nu zo?? Je pleegt hier zelfs een moord... en iedereen leest dat... ik voel me er eerlijk gezegd zeer onprettig bij!! Missch zou je m willen wijzigen oid?!
.....
joos schreef:Moet dat nu zo??
joos schreef:Je pleegt hier zelfs een moord...
Javaca schreef:Ik roep het door de dichte deur heen:
Sterf met je bekrompen ideeën.
Donder op met je gepreek!
Luister naar de verhalen
Maar leef !!!
joos schreef:en iedereen leest dat...
joos schreef: ik voel me er eerlijk gezegd zeer onprettig bij!!
De Witte Roos *
De uitvaart was triest, hoewel dat woord nooit al zijn gevoelens kon vatten. Koud, dat omschreef zijn gevoel misschien beter. Elk moment van de dag was koud geweest. Een martelende, verdrietige kou. Vanaf het moment dat hij opstond totdat hij hier terug kwam.
Die morgen stonden de ijsbloemen op de ruiten, en zijn pantoffels leken van marmer te zijn. Hun plastic zolen plakten, bij elke stap die hij zette, aan het zeil. Het bekende geknisper kwam als huilen op hem over.
Een koude plens water in zijn gezicht deed hem definitief ontwaken. Hij waste zijn gezicht, poetste zijn tanden, trok het -eigenlijk iets te grote- pak aan, kamde zijn haar en ging naar beneden.
Aan de keukentafel zat zijn vader stil voor zich uit te staren. Een bord met een halve boterham lag voor hem. De kruimels lagen stil af te wachten. In de laatste dagen was vader oud geworden. De toch al zwijgzame man leek uitgedroogd als de boterham die voor hem lag.
Vreemd genoeg hing er geen vreemde sfeer of spanning in de keuken. Eigenlijk was het natuurlijk.
Zwijgend nam hij plaats aan tafel en pakte een boterham. Ze zwegen. Twee mannen zaten aan een keukentafel, zwijgend naar elkaar, zwijgend naar zichzelf.
Na de afwas liepen ze zwijgend naar het gebouw bij de kerk. De oude dorpsschool was omgebouwd tot een kerkelijk centrum. Het hokje waar ooit de dorpsveldwachters kantoor en cachot hielden, was omgebouwd tot een simpele opbaarkamer, met bruine tapijttegels en twee bijpassende wandlampjes. Om de temperatuur laag te houden was simpelweg het kleine raampje bovenin de achtermuur opengezet.
Daar lag zij...
Ingevallen wangen en een doorschijnende huid. Haar gesloten ogen gaven, ondanks het invallen, de valse illusie van een slapende toestand. Het donkere, lange haar lag over haar schouders. De slanke vingers lagen gevouwen op haar buik.
Hij zweeg, vader zweeg. Samen keken ze naar haar. Elk besef van tijd was uit dit hokje verdwenen. Sterker nog, het was er nooit geweest. Aan beide kanten van de kist stonden ze. Hij keek naar zijn vader. De onderlip trilde. Was het van de kou? Nee, dan zou hij het klappertanden ook wel horen.
Hoewel hij niets liever zou doen dan in een kinderlijk huilen uitbarsten, deed hij niets. Hij zweeg. Huilen kon hij niet, huilen kon zijn vader niet. Zwijgen en kijken, alles wat ze nu konden.
Er klonk geluid van voetstappen over de gang. De beheerder van het gebouw, een kalende grijsaard van klein postuur kwam hen halen. Vader knikte de man en liep mee. Hij wierp nog een laatste blik in de kist. “Dag mamma.” zei hij zacht en liep achter zijn vader en de man aan.
De aangeboden koffie was lauw en smaakte bitter. Ze keken naar elkaar, hij, vader.
Het sponzige koekje had geen smaak meer. Alle kracht van kruiden en suiker, die er ooit in had gezeten leek geabsorbeerd door het ronde, delftsblauwe koekblik. De kruimels bleven aan zijn mouwen en het zeiltje op de tafel plakken.
Stoffig stonden de voeten op de doffe, zwarte plavuizen. Op de verweerde vloer leken ze neergelegd, als zwarte gaten, waarin alles er omheen verdween.
De tonen van het orgel trokken zwaar door zijn lijf. Elke toets die de organist aanraakte leek hij een half uur vast te houden. Toen ze uit de consistorie kwamen bleek iedereen zijn plaatsje te hebben gevonden. De iedereen op de vaste plaatsen, familie van ver had simpelweg ingeschikt. Tante Marie uit de stad, was op moeders plaats gaan zitten. Een hoed die zo lelijk was dat hij wel tot de laatste mode moest behoren, sierde haar hoofd. Op vaders plaats zat haar man, Ome Geert. Neef Willem zat tussen hen in, op zijn plek. Hij had een hekel aan zijn neef. Vroeger was deze altijd de baas geweest, als ze buiten moesten spelen. Volgens Neef Willem volkomen terecht, omdat hij twee maanden ouder was dan hij.
Moeders kist werd door de raven binnengedragen. Een zwart kleed bedekte het lichte eiken.
“Witte rozen.” Het was een van de laatste dingen die ze zei. “Twee witte rozen op mijn kist.” Haar lievelingsbloemen op het houten deksel van haar kist. “Doe je dat voor me?” Hij had het haar beloofd, een van de laatste dingen die hij voor haar kon doen. De dominee zag het als afgoderij en weigerde het pertinent. Toen hij er tegenin wilde gaan werd hij tegengehouden door zijn vader. “De dominee zegt het dus het gebeurt niet.”
Het voelde voor hem als verraad. Dat haar laatste wens, iets wat hij beloofd had, kon niet uitgevoerd worden. Een zwart doodskleed verborg de waarheid.
De deur van de consistorie ging open. De dominee kwam er door en stapte de kansel op. Door zijn pens zou hij waarschijnlijk geen last hebben van de kou in de kerk. Met grote omhaal van woorden begon de dienst. De preek was niets dan hel en verdoemenis. Niets persoonlijks over moeder en geen enkel woord van troost. Aangezien de natuurlijke galm van het kerkgebouw niet genoeg bleek voor de zielenherder, schakelde deze automatisch over. Ergens in de pens moest een galmgrot verborgen zitten. Na het zingen van een Psalm verliet de dominee zonder de zegen te geven de kansel. De raven namen moeders kist op en de stoet zette zich in beweging richting het kerkhof.
Raven. Zo noemden de kinderen van het dorp de grafdragers. Bij elke begrafenis werden ze opgetrommeld. De hoge hoeden, zwarte jassen, broeken en handschoenen, een streng, verstijfd gezicht, het maakte diepe indruk op hen.
Buiten was het ijzingwekkend koud. De wind sneed de mensen in de stoet de adem af. Bij het graf aangekomen lieten de raven moeders kist in de koude aarde zakken.
Grafdelver Marius had een zware taak gehad bij het delven van het graf. De vorst zat diep in de grond. En de toch al zware rivierklei was zo hard als steen. De platvink met oude klare was meer dan ooit zijn vriend geweest.
Het graf was droog. Dat was in het voorjaar wel anders. Aangezien het dorpje zeer laag lag was het grondwaterpeil er hoog. Het was ooit zelfs nodig geweest een kist af te laten zinken. Maar er was niemand die er op lette, zelfs het kleinste kind op de school vond het de normaalste zaak van de wereld. Ook wist en alle kinderen dat je niet bij de sloot naast het kerkhof moest spelen. De stank was er in de zomer soms niet te harden.
De dominee sloeg onnodig de bijbel open. De woorden die hij sprak ratelde hij toch uit zijn hoofd op. “Stof zijt gij en tot stof zult gij wederkeren.” Een lang relaas volgde, de vorst trok vanuit de grond op tot in de botten van de aanwezigen. Een stokoude tante werd ondersteund door haar dochter. Ze rilde, blauwe lippen en klapperende tanden. Als de dominee niet snel opschoot zouden ze haar er meteen bij kunnen leggen.
Opnieuw zette de stoet zich in beweging. De koffie en broodjes in het verwarmde centrum lokte meer dan ooit. Want ook al was het een begrafenis van iemand waarvan ze zielsveel hielden, de familie was ook bij elkaar. Dit was een mooi moment om eens goed met elkaar bij te kletsen.
Nadat iedereen op weg naar het centrum stond hij er nog. Hij ging aan de rand van het graf staan en keek naar beneden. Daar lag ze. Definitief uit het leven weg, diep in de schoot van moeder aarde. Het lichte hout stak bijna lichtgevend af tegen de donkere ondergrond. Langzaam gaat hij door zijn knieën. Uit de binnenzak van zijn jasje haalde hij iets. Even keek hij er naar, en wierp het daarna in het graf. Met een zachte tik kwam het midden op de kist neer. Een witte roos, wit zoals hij dat nog nooit zag en nooit meer zou zien. Alle kleuren leken er in opgelost.
“Dag mamma” fluisterde hij voor hij zich oprichtte en weg wilde lopen.
Ineens hoorde hij gerommel bij het knekelhuis. Marius stond er op zijn schop te leunen, wachtend tot hij weer aan het werk kon. Een beetje wankel kwam de grafdelver op hem af.
“Huy, jong!” Een walm van oude klare kwam hem tegemoet. “Waarom gooi je zoan mooie bloem in een graf?” Hij wist niet wat hij moest doen. Als klein kind was hij altijd een beetje bang geweest voor Marius. Het plompe gezicht, de grote handen, het grove taalgebruik en overmatige drankgebruik maakten dat van de eigenlijk erg gevoelige man gemeden werd als had hij de pest. Dit zorgde voor meer drankgebruik en zo werd de vicieuze cirkel gesloten.
Marius herhaalde de vraag.
Toen deed hij zijn hele verhaal, over de wens van moeder en de dominee.
Er kwam een meelijdende grijns op het gezicht van de man. “Zo, dus de speklap vindt het afgôderij.” Dit nog wat wankelend zeggend pakte Marius een schep grond en gooide die voorzichtig in het graf.
“Moar de speklap is God niet.”
Een schep grond plofte op de kist neer.
“Hà je die varekenskop honderd gulden voor motten houwen, dan ging die de rôzen zelf nog kweken.”
Hij lachte en schepte door.
“Het is goed da je dit voor je moe doet.”
Aarde viel met doffer wordende bonzen op de kist neer., de roos werd met aarde bedekt.
“D’r zijn d’r moar drie die dit witten, en gin doarvan zal het verraaien.”
In het centrum was het ondertussen een drukte van belang. De aanwezigen dromden verkleumd bij elkaar in het oude klaslokaal. Ook hier was het koud, maar het was in ieder geval wat draaglijker dan buiten. Elk familielid wenst vader sterkte en voorziet hem van ‘goede adviezen’. De koffie wordt ingeschonken en de broodjes komen op tafel.
De ouderling stond op en begon een verhaal wat nog erger galmde dan dat van de speklap in de kerk. Het mannetje kwam altijd wat gluiperig over. In de stoet liep hij precies 2 passen achter de dominee. Een ietwat komische vertoning als je je erbij voorstelt dat hij aan een been mank liep en constant aan zijn bijbel liep te frunniken. Hij past precies in het profiel van wat je je voorstelt bij de figuur van een tollenaar.
Het verhaal en gebed van de ouderling duurden bij elkaar een goed half uur. Halverwege het verhaal kwam hij, schijnbaar ongemerkt, binnen. Iedereen zat ingespannen af te wachten wanneer men mocht beginnen aan de broodjes en verhalen.
‘Amen’ had dan ook de zelfde lading als de kreet ‘Aanvallen!!!’ Het uiteindelijke uitspreken ervan kwam als een verlossing. Inmiddels was de koffie op of koud en waren de broodjes tot pap geknepen. Maar iedereen was bij elkaar en de verhalen kwamen los.
Natuurlijk werd de dominee door de ‘van ver komenden’ de hemel in geprezen. De preek was iets wat men in jaren niet gehoord had. De dorpelingen beaamden dit graag, en de speklap groeide zichtbaar door alle aandacht. Het vadsige gezicht werd roder en bleek inderdaad steeds meer op een varkenskop. Kille ogen, als die bij de slager in de vitrine.
joos schreef: Missch zou je m willen wijzigen oid?!
.....
Javaca schreef:Ik sla het aan splinters
Rug
Steunbalken
Zijbeuken
Gebruikers op dit forum: Google [Bot] en 56 gasten