Optimatus schreef:Ik wil de vraagstelling eens omdraaien: in hoeverre krijgt de omgeving van de ernstig zieke medemens nog de kans om zichzelf te zijn
Toen ik dit las moest ik denken aan een stukje dat ik jaren terug eens voor een blad schreef.
Drinkers of schenkers.
Soms kun je gewoon niet in slaap komen. Lig je moe en voldaan naast hem in bed. Gewoon nog even na genieten van die heftige expressie van de liefde voor elkaar. En terwijl je stil ligt te luisten naar die regelmatige ademhaling naast je, kun je soms overvallen worden door een golf van intens geluk. Maar juist dan komt soms die gedachte naar boven; “Hoe zal het zijn als hij er opeens niet meer zou zijn. Als de dood ons uit elkaar zou halen?”
Maar dan schud je die muizenissen weer snel uit je hoofd. 't Blijft nu eenmaal een vrij abstract gegeven. Nou ja, je weet dat het misschien zou kunnen gebeuren, maar er is toch niets dat er op wijst. Opgelucht haal je adem en val je uiteindelijk in slaap.
---------------------
Vaak kun je niet in slaap komen. Lig je moe naast in hem in bed. Gewoon nog even bijkomen van die verzorgende expressie van je liefde voor hem. En terwijl je gespannen ligt te luisteren naar die ademhaling naast je, vraag je het jezelf steeds weer af; “Hoe zal het straks zijn als hij er niet meer is. Als de naderende dood ons uit elkaar rukt en ons 'wij' weer 'ik' is geworden. Uiteindelijk overwint de slaap maar zelf dan ben je nog gespitst op elk geluidje naast je.
Wat voor de één een vage en vluchtige gedachte is, kan voor die ander juist de keiharde realiteit zijn.
Die ander, die
naast de dagelijkse zorg om zijn of haar partner ook nog eens vecht met eigen verdriet en talloze vragen. Met eigen angst, woede en opstand. Die dagelijks verdrinkt in het waarom en waarvoor.
Die ander, die
steeds weer dezelfde vragen moet beantwoorden. 'Hoe gaat het nu met hem, kan hij het nog een beetje volhouden?' Die steeds weer gastheer moet spelen voor al die goedbedoelde belangstellende mensen die met een flesje druivensap aanbellen en daarna op de bank op de koffie zitten te wachten. Die hem zo flink vinden dat hij het allemaal zo kan volhouden maar niet de pijn en het verdriet op zijn gezicht kunnen lezen.
Die ander, die
vaak vechten moet tegen medische en ambtelijke molens, geconfronteerd met mensen die schijntroost bieden vanuit hun eigen geloofsopvattingen. “Je moet maar veel bidden” Of nog zo'n mooie “Straks heeft hij het beter.” Om dan maar te zwijgen over opmerkingen die een slinks verband leggen tussen zonden en straf.
Maar soms duikt er zomaar een ander mens op. Een mens die hem eens even lekker naar buiten stuurt en zelf de zorg even overneemt. Een mens die hem laat zitten en zelf de koffie inschenkt. Zomaar een gewoon mens die een arm om hem heen legt, die hem echt vraagt hoe het met hemzelf gaat. Die wil luisteren naar zijn vragen, zijn woede, zijn wanhoop. Die zomaar stil aanwezig is.
Soms, zomaar een mens, zomaar een echte vriend.
En dan zomaar een vraag; wat ben ben jij, koffiedrinker of koffieschenker.