Naar aanleiding van de
schrijftlezing hierbij een nieuwsberichtje uit de oude doos:
Een Rechabiet is nog geen daklozeFrans Aja voelt zich gediscrimineerd vanwege zijn geloof. Hij wenst – als enige Nederlander – te leven als een Rechabiet, maar wordt aangezien voor een zwerver.
Behalve dat hij 51 jaar is, wil Frans Aja over zijn achtergrond niets kwijt. Zijn achternaam is ’bijbels’, zegt hij. En zijn tongval mag Oost-Europees aandoen, dat betekent nog niks. „Ook al trekt het Joodse volk van het ene land naar het andere, het blijft het Joodse volk. En een hond is een hond, uit welk nest hij ook komt.”
Een huis heeft Aja niet. Ergens in Friesland, tussen de weilanden, staat hij met zijn caravan. Het is dat zijn reuma het niet toelaat, maar anders zou hij het liefst in een tent wonen. „Christus had ook geen huis, hij logeerde bij mensen.”
Dat zou Aja ook kunnen doen, maar hij heeft de Bijbel bestudeerd en verkiest nu te leven als de Rechabieten. Dat oudtestamentische volk wordt in het bijbelboek Jeremia als voorbeeld gesteld voor de bevolking van Juda en Jeruzalem. De Rechabieten dronken geen alcohol, bezaten geen akkers en bouwden geen huizen, maar woonden in tenten.
Dat is ook Frans Aja’s ideaal. In het kampeerseizoen gaat dat prima, daarbuiten wordt het lastig. Niet zelden wordt hij dan aangezien voor zwerver en gesommeerd om naar de nachtopvang voor daklozen te gaan.
„De regels om mij aan te pakken, deugen niet”, zegt Aja. „Als ik buiten slaap in plaats van binnen, zou ik een gevaar zijn. En als ik anderhalve meter van de openbare ruimte inneem, veroorzaak ik zogenaamd overlast.”
Maar, zegt hij nog maar eens, hij is niet dakloos, maar woont – uit geloofsovertuiging – nu eenmaal niet in een stenen huis. Dat hem dat vrijwel onmogelijk wordt gemaakt, wijt hij aan de prestatieplicht waaraan de politie moet voldoen. Bovendien beschouwt Aja het als discriminatie vanwege zijn geloof. Per brief heeft hij provinciale politici en leden van de Eerste en Tweede Kamer van die misstand op de hoogte gebracht. „Ik vond het opvallend hoe slecht zij bereikbaar zijn”, zegt Aja. „Ze leven in hun eigen wereld, net als kinderen.”
Eén reactie heeft hij ontvangen, van de PvdA afdeling Groningen. „Zij zeiden: ’Wij kunnen ons niet voorstellen dat u van uw God niet in een huis mag wonen’. Maar zij hebben geen vat op geloof. En ze zijn niet in staat mijn standpunt te bevatten. Dat gaat hun verstand te boven.”
Natuurlijk, weet Aja, bevat het Oude Testament méér leefregels dan die van de Rechabieten. Neem de gedetailleerde spijswetten, of het onderhouden van de sabbat.
„Veel godsdiensten hebben allerlei regels”, zegt Aja. „Maar de Rechabieten werden gezegend om hun eenvoudige levenswijze. Zij leefden zoals hun voorouders hadden beloofd te zullen leven.”
Aja vermoedt dat hij de enige Rechabiet van Nederland is. „In de buurt van Israël moeten er nog meer wonen. En de Indianen die geen nomaden zijn maar wel in tenten wonen, stammen misschien ook af van de Rechabieten.”
Zijn strijd tegen de wijze waarop hij bejegend wordt, zegt Aja, gaat niet om zijn individuele situatie, maar om een hoger doel, een principe. „Ik ben een symbool. Ik houd vast aan mijn ideeën, dat staat mij vrij. De overheid moet zich niet zo bemoeien met hoe mensen willen leven.”
Tot eind oktober, begin november, zal hij het nog wel redden, zegt Aja. „Daarna zijn de campings gesloten. Dan heb ik een probleem. Ik zal mijn slaapzak en mijn matras pakken en me verstoppen. En dan maar hopen dat niemand me ziet en de politie belt.”
(uit Trouw, 2008)