Hier een stukje over moeiten met het Avondmaal uit de "Godvruchtige avondmaalganger" van Petrus Immens (het hele boek is naar mijn mening een aanrader voor diegenen die worstelen met het Heilig Avondmaal). Laat je daarbij niet afschrikken door het 19e-eeuwse taalgebruik:
B. Hier moet bijkomen een toestemming van de waarheden, die men kent. Maar een blote toestemming is ook niet genoeg, want men kan de letter der waarheden toestemmen omdat ze redelijk, Gode betamelijk en heilzaam zijn en er niets tegen is in te brengen. Maar zo stemmen allen, die in de Gereformeerde Kerk zijn, de waarheden toe. Maar die gelooft omdat hij de waarheden in zijn hart zo gevoelt, geeft er een dubbele toestemming aan. Hij zegt: ik geloof het niet alleen omdat God het getuigt in Zijn Woord, maar omdat ik het ondervind in mijn hart. En dus getuigt de Geest in het hart, dat de Geest, Die in het Woord spreekt, de waarheid is. Gaat er zo'n kennis vooraf, dan moet noodzakelijk de wezenlijke daad des geloofs volgen, die bestaat in een hartelijk lopen en vlieden ván zichzelf en een toevlucht nemen in Christus en Zijn algenoegzame verdiensten.
Begrijpt dan de wezenlijke geloofsdaad eens op deze wijze: De Heilige Geest, Die hier alleen de Werkmeester van is, geeft de zondaar twee ogen. Met het ene ziet hij zichzelf, en met het andere de Heere Christus.
A. Hij ziet zichzelf in zijn ellendige, verloren en rampzalige toestand, waarin hij van nature is; hij ziet zijn zonden in alle verzwarende omstandigheden. Want de Geest zal de wereld van zonden overtuigen, of eigenlijk stom zetten, zodat ze niets zou weten in te brengen, Joh. 16 : 8. Door dit gezicht wordt hij verbrijzeld, week en nederig voor God. De hoogheid des harten wordt weggenomen; ja, dat gezicht werkt een ware verootmoediging, zodat de ziel uitroept met Efraïm: "Nadat ik aan mijzelf ben bekend gemaakt, heb ik op mijn heup geklopt; ik ben beschaamd en schaamrood geworden", Jer. 31 : 19. En dat gaat zó ver, dat ze wanhoopt aan zichzelf, maar daardoor wordt ze voorbereid:
B. Om met het andere oog de Heere Jezus te zien als die grote Heiland en Zaligmaker, hetgeen voor zo'n gewonde en radeloze ziel allerdierbaarst en verkwikkelijkst is, want de Geest ontdekt haar in Jezus:
• Dat Hij, om een Heiland te zijn, daartoe van eeuwigheid van de Vader is verordineerd en toegerust.
• Dat Hij er ook bekwaam toe is, omdat in Hem een volle algenoegzaamheid is tot vervulling van het gebrek, doordat naar het welbehagen des Vaders in Hem al de volheid woont, Kol. 1 : 19.
• Dat Hij ook gewillig is om alles wat Hij is en heeft aan verlegen zielen te
schenken. Want alles wat Hij is in Zijn naturen, namen, ambten en staten als Middelaar, is Hij niet zozeer voor Zichzelf, als wel voor verlegen zondaren; ja dat Hij die zelfs nodigt, bidt en roept om tot Hem te komen.
Dit gezicht verwekt een hoogachting, begeerte, verlangen en uitzien naar de Heere Jezus, waardoor ze het geloof zelf oefent. Want dat dubbele gezicht verwekt in de ziel een dubbele daad. Ziet ze zich zo ellendig en verloren, ze denkt: blijf ik zo, er is niet anders dan een zekere dood en eeuwig verderf te wachten; maar mag ik in Jezus gevonden worden, daar is mijn eeuwig heil.
Wat doet die ziel dan? Ze loopt en vliedt uit zichzelf, ze ziet af van alle eigen gerechtigheid, ze wil het leven in haar eigen hand niet meer zoeken en zij neemt dadelijk toevlucht tot de Heere Jezus en Zijn algenoegzame verdiensten, betuigende, dat zij wenst in Hem gevonden te worden.
En om deze geloofsdaad uit te drukken, gebruikt Gods Woord verscheiden
spreekwijzen, die ons de rechte gestalte leren van zo'n toevluchtnemende ziel.
- Dan wordt het eens genoemd: de Heere te zoeken, Psalm 69 : 33: "Gij die God zoekt, ulieder hart zal leven." En dan wordt de ziel aangemerkt als één, die zich verloren ziet, maar wetende dat er nog een middel is om behouden te worden, dat met alle naarstigheid naspeurt door het gebruik van alle middelen.
- Dan wordt het eens uitgedrukt door naar Christus te vragen, Jesaja 11 : 10: "Zij zullen naar de wortel van Isaï vragen." En dan drukt het uit die verlegen, radeloze gestalte der ziel, waardoor ze het bij zichzelf opgeeft, maar gelooft dat het
evenwel niet buiten hoop is, en daarom vraagt welke de goede weg is, om daarin te wandelen.
- Dan eens door horen, Psalm 45 : 11: "Hoor, o dochter, en zie en neig uw oor." En dat zegt dan op het voorstel van het Evangelie acht te geven, te horen met aandacht en opmerking wat God daarin laat voorstellen. Ja de oren neigen, evenals een zieke, die wanneer de medicijnmeesters spreken, of er nog een middel tot herstel is, het hoofd van het bed neigt en met begeerte tot zijn herstel gretig hoort wat er van hem gezegd wordt.
- Ook wel door Christus aan te grijpen, Jesaja 27 : 5: "Hij moest Mijn sterkte aangrijpen." Evenals iemand, die in gevaar is van verdrinken of verbranden, die het aangeboden middel tot behoudenis gretig aanneemt om uit dat gevaar gered te worden. Zo ziet een ziel zich in het alleruiterste gevaar van een eeuwig verderf; maar tegelijk ziende de Heere Jezus, als het enige Middel tot behoud haar aangeboden, strekt ze de hand des geloofs uit, zij grijpt Hem aan en waagt zich op Hem.
- Ook door willen: "Gij wilt tot Mij niet komen" (dat is: in Mij geloven), Joh. 5 : 40. En dan drukt het uit die overgebogen, volvaardige gemoedsgestalte, waardoor de ziel met verlating van de dienst der zonden, het voorstel Gods van harte goedkeurt, om gezaligd te worden zoals Hij wil.
- Ook door komen, Jesaja 55 : 3: "Komt tot Mij." Dan zegt het hoe de Heere Jezus Zichzelf met al Zijn volheid aanbiedt, en de ziel, dat horende, tot Hem komt, gaande uit zichzelf en uit alle eigen gerechtigheid, om het leven bij Hem te zoeken.
- Ook door toevlucht nemen, Psalm 2 : 12: "Welgelukzalig zijn allen, die tot Hem toevlucht nemen." Evenals een doodslager, die, door de bloedwreker gejaagd, met alle haast heenvlucht tot een vrijstad van behoudenis; of als één, die door vijanden achtervolgd wordt, ziende een sterkte, daarheen loopt. Zo is de Naam des Heeren een sterke toren, waarheen de rechtvaardige loopt en in een hoog vertrek gesteld wordt.
- Ook door: op Christus te zien, Hem aan te zien, Joh. 6 : 40. En dan is die
spreekwijze ontleend aan de kopere slang, die de kinderen Israëls, wanneer ze door de vurige slangen gebeten waren, moesten aanzien, al was het maar met een gebroken oog - dat is zo'n oog, dat het medelijden van de aanschouwer verwekt - om behouden te worden. En dan geeft het te kennen die daad van het zwakste geloof, waardoor een zieltogende en doodbrakende ziel evenwel het oog op Jezus vestigt, of Hij Zich over haar nog ontfermde.
- Ook een kiezen van de Heere, Jozua 24 : 15: "Kiest u heden wie u dienen zult."
Dat is die daad der ziel, waardoor ze na bedaard overleg en overrekening van de kosten tot een besluit komt om zich voor de Heere en Zijn dienst te verklaren, zonder meer te willen hinken op twee gedachten.
- Dan heet het eens de Zoon te kussen, Psalm 2 : 12: "Kust de Zoon." Een kus, zoals onderdanen doen aan hun koning, waardoor ze hem voor koning erkennen, zich aan zijn heerschappij onderwerpen en zijn geboden gehoorzamen. Zo wil de ziel ook de Heere Jezus tot Koning over zich uitroepen. Zijn heerschappij is haar de allerzaligste en lieflijkste, en het doen van Zijn geboden is haar lust en blijdschap.
- Vooral komt deze geloofsdaad voor onder de benaming van hongeren en dorsten,
Matth. 5 : 6: "Zalig zijn ze, die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid"; omdat dit de alleroprechtste, sterkste, aanhoudende en werkzame gemoedsgestalte uitdrukt, dat de ziel niet rust voordat ze Christus mag genieten, en daartoe alle middelen in het werk stelt.
- Eindelijk wordt het uitgedrukt door aannemen, omhelzen en als in de armen drukken, Joh. 1 : 12: "Zo velen Hem aangenomen hebben", om het heilig genoegen, de innige liefde en blijdschap der ziel uit te drukken, wanneer zij deel aan Jezus heeft.
Al deze spreekwijzen, die Gods Woord gebruikt, drukken wel dezelfde wezenlijke daad des geloofs uit, maar ze leren ons tevens de bijzondere gestalten van de ziel, hoe het geoefend wordt.
Doch om deze daad goed te verrichten, zijn er zekere voorwaarden, die daartoe behoren, waaruit de oprechtheid blijkt. Want zal een ziel gelovig de toevlucht nemen tot Christus:
A. Zij doet het hartelijk. O, geen doodslager kan met meer vaardigheid lopen naar de vrijstad, geen door de slangen gebetene met meer gretigheid zien op de kopere slang, geen van honger en dorst versmachtende hartelijker begeren naar spijs en drank, dan een ziel loopt, vlucht, ziet, hongert en dorst naar Jezus.
B. Zij neemt Jezus alléén aan, met opzegging van de dienst van de zonde, wereld en satan. Ze verklaart Jezus’ vijanden voor de hare. Zij weet, dat Jezus alleen al haar liefde, al haar tijd en kracht waardig is. Zij wil haar hart niet meer verdelen tussen God en de wereld, maar met afzien en verloochening daarvan roept ze uit: "Uwe ben ik, o David; en met U ben ik, Zoon van Isaï."
C. Zij neemt Jezus geheel aan. Zij wil niets uitbedingen: "Al wat aan Hem is, is even begeerlijk." zowel om met Hem vernederd, als verhoogd te worden. Zij heeft Hem nodig in Zijn beide staten. Als Profeet om geleerd, als Hogepriester om verzoend, en als Koning om beheerst en geregeerd te worden. Zij neemt Hem aan in al Zijn weldaden, zowel om door Zijn Geest geheiligd als eeuwig gezaligd te worden.
D. Zij doet het voor altijd. Zij wil niet terugkeren tot het oude Sodom, dat zij eens verlaten heeft; maar in voor- en tegenspoed, in licht en duister, in blijdschap en droefheid, in leven en sterven, ja zij wil het nu en eeuwig met Jezus houden.
Heeft nu een ziel de Heere Christus zó door het geloof aangenomen, de gevolgen daarvan zijn: een leunen en steunen op Hem, met vertrouwen en verlaten van zichzelf op Zijn macht en goedheid; ja met vrolijke bewustheid en verzekering, dat men aan Hem deel heeft.