Berichtdoor Inspector Morse » 17 nov 2003 20:18
Beste Jopie, met alle respect maar je doet net alsof de 3 eenheid al door de apostolische vaderen aanvaard werd. Dat is een grove overschatting denk ik:
Het getuigenis van de Apostolische Vaders
The New Encyclopædia Britannica zegt: “Benaming voor de eerste generatie van christelijke schrijvers na de dood van de apostelen (eind 1ste en de eerste decennia van de 2de eeuw). De eerste na-apostolische generatie van christenen heeft sterk geleefd op het gezag van de apostelen en daardoor binnen de gemeente een sterke traditiegevoeligheid voorbereid, welke op het einde van de tweede eeuw tot uitdrukking werd gebracht in de leer van de apostolische overlevering. De Apostolische Vaders zijn echter vooral bezig geweest met de vraag naar de verhouding van het christendom met Israël en het Oude Testament. Daardoor hebben zij bijgedragen tot vorming van de overtuiging dat profetieën van het Oude Testament tot de christelijke overlevering behoren en getuigenissen over Christus zijn. Daarom blijven zij voor alle christenen bron van geloofsopenbaring. De volgende geschriften en schrijvers worden meestal onder deze naam samengevat: de Didachè, Clemens van Rome, Ignatius van Antiochië, Polycarpus van Smyrna, de Brief van Barnabas, Hermas (de schrijver van De Herder), Papias van Hierapolis en, soms, de Brief aan Diognetus”
The New Encyclopædia Britannica zegt verder nog het volgende: “In zijn geheel hebben de geschriften van de Apostolische Vaders meer historische waarde dan welke andere christelijke literatuur terzijde het Nieuwe Testament.” Naar verluidt waren zij tijdgenoten van sommige van de apostelen. Bijgevolg moeten zij bekend zijn geweest met apostolische leringen.
Indien de Apostelen de Drie-eenheidsleer hebben onderwezen, dan moeten deze Apostolische Vaders haar ook hebben onderwezen. Ze zou een voorname plaats in hun leer hebben moeten innemen, aangezien er niets belangrijkers was dan de mensen te vertellen wie God is. Hebben zij dus de Drie-eenheidsleer onderwezen?
Een vroege verhandeling over het geloof
Didachè (Gr., = onderricht), een vroeg-christelijk geschrift, gewoonlijk gerekend onder de Apostolische Vaders, waarvan de volledige titel is: Didachè toon doodeka apostoloon (= instructies van de twaalf apostelen), of Didachè Kuriou dia toon doodeka apostoloon tois ethnesin (= de leer van de Heer door de twaalf apostelen voor de heidenen). Dit leerboekje heeft in de vroege kerk in hoog aanzien gestaan en diende als grondslag voor latere liturgische en kerkrechtelijke geschriften (o.a. de Didaskalia). Het wordt als een van de kostbaarste documenten uit het vroegste christendom beschouwd. De Griekse tekst is overgeleverd in één handschrift, gedateerd 1056 (door Bryennios in 1873 te Constantinopel ontdekt en daar in 1883 uitgegeven; nu te Jeruzalem) en in enige papyrusfragmenten van veel vroegere datum. Van vrij grote gedeelten zijn ook vertalingen, o.a. in het Latijn en het Koptisch, bewaard gebleven. Het eerste deel van het beknopt en sober gestelde boekje bestaat uit leerstof voor de christen: de leer van de twee wegen, de een ten leven, de ander ten dode (hoofdstuk 1–6). Dit stuk vindt men terug in de Brief van Barnabas; het is in de Latijnse vertaling afzonderlijk overgeleverd en zou grotendeels joods kunnen zijn. Het vertoont opmerkelijke verwantschap met elementen uit de leer van de sekte van Qumran. De Didachè vervolgt met voorschriften betreffende doop, eucharistie, vasten en gebed (hoofdstuk 7–10) en met de eisen die gesteld moeten worden aan de bekleders van verschillende ambten in de kerk: leraren, apostelen, profeten, bisschoppen en diakenen. Een apocalyptisch gedeelte vormt het slot. De nauwkeurige datering van de Didachè (volgens sommigen tussen 80 en 100, volgens anderen tussen 120 en 160 of nog later) is nog omstreden. Vrij algemeen houdt men Syrië voor het land van herkomst.[2]
In het zevende hoofdstuk wordt voorgeschreven de doop te verrichten “in den Naam van den Vader en den Zoon en den Heiligen Geest”, dezelfde woorden die Jezus in Mattheüs 28:19 bezigde.[3] Maar er wordt met geen woord over gesproken dat de drie gelijk in eeuwigheid, macht, positie en wijsheid zijn. In het tiende hoofdstuk van De Didachè is de volgende geloofsbelijdenis in de vorm van een gebed opgenomen: “Wij danken U, Heilige Vader, voor Uwen Heiligen Naam, dien Gij hebt doen wonen in onze harten en voor de kennis en het geloof en de onsterfelijkheid, die Gij ons deed kennen door Jesus, Uwen Dienaar; aan U de eer tot in eeuwigheid. Gij, almachtige Heerscher, alles hebt Gij geschapen om Uwen Naam, ... aan ons hebt Gij geestelijke spijs en drank geschonken en eeuwig leven door Jesus Uwen Dienaar.”[4]
Hierin wordt niets over een Drie-eenheid gezegd. In The Influence of Greek Ideas on Christianity citeert Edwin Hatch de eerder genoemde passage en zegt vervolgens: “In de oorspronkelijke invloedssfeer van het christendom schijnt men niet veel verder te zijn gekomen dan deze eenvoudige opvattingen. De leer waarop de nadruk werd gelegd, was dat God bestaat, dat Hij één is, dat Hij almachtig en eeuwig is, dat Hij de wereld heeft gemaakt, dat Zijn barmhartigheid over al Zijn werken is. Zij waren niet geneigd tot metafysische discussie.”[5]
Clemens van Rome of Clemens Romanus (? – Rome 97 ?), was wellicht een leerling van de apostelen (Fil. 4:3 of Hermas, Pastor, Vis. 2, 4, 3 ?) en zou ca. 88 Anacletus opgevolgd zijn als bisschop van Rome. Hij is alleen bekend door zijn brief vanuit de kerk te Rome aan de kerk van Korinthe (ca. 96), waarin hij tot vrede oproept en maatregelen voorstelt in een rel om afgezette presbyters. Dit schrijven, dat ook elders bekend werd en bijna schriftgezag kreeg, is belangrijk vanwege de sterk oudtestamentisch geïnspireerde ambtsopvatting, en vanwege de vele vroege historische gegevens over het christendom na het Nieuwe Testament (o.a. over Petrus de Apostel en Paulus de Apostel, geloofszaken, en de houding tegenover de burgerlijke overheid). Hij stierf waarschijnlijk niet als martelaar, maar werd vanaf de vierde eeuw als zodanig vereerd.[6]
In het materiaal dat naar verluidt door hem geschreven is, maakt hij geen melding van een Drieëenheid, noch direct noch indirect. In De brief van Clemens aan de Korinthiërs zegt hij: “Genade en vrede mogen in u, vanwege den Almachtigen God door Jesus Christus volkomen worden.”
“De Apostelen hebben ons het Evangelie verkondigd vanwege den Heer Jesus Christus, Jesus Christus werd uitgezonden door God. Christus dus komt (is) van God en de Apostelen van Christus.”
“Moge de Alziende God en Heer ’der geesten’ en Heer ’van alle vleesch’, Die den Heer Jesus Christus en ons door Hem heeft uitverkoren tot een bijzonder volk, aan alle ziel, die Zijn verheven en heiligen Naam zal hebben aangeroepen, geloof schenken en vreeze en vrede en geduld en lankmoedigheid.”[7]
Clemens zegt niet dat Jezus of de heilige geest gelijk is aan God. Hij presenteert de Almachtige God (niet slechts “de Vader”) als onderscheiden van de Zoon. Van God wordt gezegd dat hij superieur is, aangezien Christus door God is “uitgezonden” en God Christus heeft “uitverkoren”. Om te laten zien dat God en Christus twee afzonderlijke en niet aan elkaar gelijk zijnde personen zijn, zei Clemens: “Wij zullen door vurig bidden en smeken vragen of de Schepper van het universum door bemiddeling van zijn geliefd Kind Jezus Christus het precieze aantal van zijn uitverkorenen in de gehele wereld intact wil houden. ... Wij beseffen dat gij [God] alleen de ‘hoogste onder de hoogsten’ zijt ... Gij alleen zijt de hoeder van de geesten en de God van alle vlees.” “Mogen alle natiën beseffen dat gij de enige God zijt, dat Jezus Christus uw Kind is.”[8]
Clemens noemt God (niet slechts “de Vader”) “de hoogste”, en spreekt over Jezus als Gods “Kind”. Ook merkt hij betreffende Jezus op: “Die, ‘de afstraling van Zijn heerlijkheid zijnde, zooveel grooter is dan de Engelen, als Hij een verhevener naam heeft verworven’.”[9] Jezus is de afstraling van Gods heerlijkheid, maar hij evenaart die niet, net als de maan het zonlicht weerspiegelt maar niet gelijk is aan de bron van dat licht, de zon.
Indien de Zoon van God gelijk was aan God, die de hemelse Vader is, dan had Clemens niet hoeven zeggen dat Jezus zoveel groter was dan de engelen, aangezien dat vanzelfsprekend zou zijn geweest. En uit zijn woordkeus blijkt dat hoewel hij erkende dat de Zoon groter was dan de engelen, hij Hem toch als ondergeschikt aan de Almachtige God beschouwde.
Clemens’ standpunt is heel duidelijk: De Zoon is ondergeschikt aan de Vader en is in rang lager dan Hij. Clemens heeft Jezus nooit beschouwd als iemand die samen met de Vader een godheid vormde. Hij toont aan dat de Zoon afhankelijk is van de Vader, dat wil zeggen van God, en zegt uitdrukkelijk dat de Vader ‘alleen God’ is, die Zijn positie met niemand deelt. En nergens wordt door Clemens betoogd dat de heilige geest gelijk aan God is. In al Clemens’ geschriften wordt dus met geen woord gerept van een Drie-eenheid.
Ignatius van Antiochië (gest. vóór 118), bisschop van Antiochië, een van de Apostolische Vaders, werd onder keizer Trajanus met enige gezellen naar Rome gebracht, waar hij voor de wilde dieren geworpen zou worden. Vermoedelijk is hij inderdaad op deze wijze de marteldood gestorven. Op zijn reis naar Rome schreef hij zeven brieven, overgeleverd in verschillende recensies, waarvan thans echter wel vaststaat welke de authentieke tekst weergeeft. Vier van de zeven brieven schreef hij in Smyrna aan de christenen van Troas Magnesia, Tralles en Rome; drie vanuit Efeze, aan de christenen van Philadelphia en Smyrna en aan de bisschop van deze stad, Polycarpus. De brieven zijn van uitzonderlijk groot belang, vooral omdat het geloofsgetuigenis hierin op zo’n persoonlijke wijze wordt gebracht en omdat zij belangrijke gegevens bevatten inzake christologie, Kerk en ambt, doop en eucharistie. Het werk van de bisschop wordt als een religieus en charismatisch leiderschap verstaan, gericht op de eenheid van de kerkgemeenschap die symbool en oorzaak is van de vereniging met God. Zijn getuigenis over het lijden van de Heer wordt vooral gedragen door zijn aanvaarding van de eigen marteldood die hem wacht, en door de pastorale zorg om de gelovigen te behoeden voor de gnostische dwaalleer (zie gnosticisme).
Al zouden wij ervan uitgaan dat alle geschriften die Ignatius op zijn naam heeft staan, authentiek zijn, toch lezen wij hierin nergens dat Vader, Zoon en heilige geest gelijk aan elkaar zijn.
Zelfs al had Ignatius gezegd dat de Zoon gelijk was aan de Vader in eeuwigheid, macht, positie en wijsheid, dan nog zou er geen sprake zijn van een Drie-eenheid, want nergens zei hij dat de heilige geest in die opzichten aan God gelijk was. Maar Ignatius heeft niet gezegd dat de Zoon in die opzichten of anderszins gelijk was aan God de Vader. In plaats daarvan heeft hij erop gewezen dat de Zoon onderworpen is aan Degene die superieur is, de Almachtige God.
Ignatius noemt de Almachtige God “de enige ware God, de ongeboren en ontoegankelijke, de Heer van allen, de Vader en Verwekker van de eniggeboren Zoon”, waardoor hij het onderscheid tussen God en Zijn Zoon laat uitkomen.[10] Hij spreekt over „God den Vader en den Heer Jesus Christus”.[11] En hij verklaart: “Er is één God, de Almachtige, die Zich geopenbaard heeft door Jezus Christus, Zijn Zoon.”[12]
Ignatius toont aan dat de Zoon als persoon niet eeuwig was maar geschapen werd, want hij laat de Zoon zeggen: “De Heer [de Almachtige God] heeft Mij, het begin van Zijn wegen, geschapen.”[13] Insgelijks zei Ignatius: “Er is één God van het universum, de Vader van Christus, ‘uit wie alle dingen zijn’; en één Heer Jezus Christus, onze Heer, ‘door wie alle dingen zijn’.”[14] Ook schrijft hij: “De Heilige Geest[15] spreekt geen dingen uit Zichzelf, maar die van Christus, ... net als de Heer ook aan ons de dingen heeft bekendgemaakt die Hij van de Vader heeft ontvangen. Want, zegt Hij [de Zoon]: ‘het woord dat gij hoort is niet van Mij, maar van de Vader, die Mij heeft gezonden’.”[16]
“Er is één God, die zich geopenbaard heeft door Jezus Christus, zijn Zoon, die zijn Woord is dat uit de stilte te voorschijn kwam en in elk opzicht welgevallig was aan hem [God] die Hem zond. ... Jezus Christus was onderworpen aan de Vader.”[17]
Het is waar dat Ignatius de Zoon “God het Woord” noemde. Maar dat het woord “God” op de Zoon wordt toegepast, betekent niet noodzakelijkerwijs dat hij gelijk is aan de Almachtige God. In de bijbel wordt de Zoon in Jesaja 9:6 ook “God” genoemd. Johannes 1:18 noemt de Zoon “de eniggeboren god”. Aangezien de Zoon door de God JHWH, de Vader, met macht en autoriteit is bekleed, kan hij terecht een “machtige” worden genoemd, wat in essentie de betekenis van het woord “god” is. (Mattheüs 28:18; 1 Korinthiërs 8:6; Hebreeën 1:2, zie ook ons commentaar in deel II op Jesaja 9:6.)
Worden de vijftien aan Ignatius toegeschreven brieven echter als authentiek aanvaard? In The Ante-Nicene Fathers, Deel I, verklaren de redacteuren Alexander Roberts en James Donaldson: “Thans zijn critici het er algemeen over eens dat de eerste acht van deze zogenaamd Ignatiaanse brieven onecht zijn. Ze dragen in zichzelf ontwijfelbare bewijzen dat ze het produkt van een latere eeuw zijn ... en worden thans eenstemmig als vervalsingen verworpen.”
“Van de zeven Brieven die door Eusebius worden erkend ..., bezitten wij twee Griekse recensies, een korte en een lange. ... Hoewel de korte vorm ... algemeen bij voorkeur boven de lange werd aanvaard, waren geleerden toch nog vrij sterk van mening dat zelfs die niet als absoluut vrij van interpolaties of als ontwijfelbaar authentiek beschouwd kon worden.”[18]
Indien wij de kortere versie van zijn geschriften als authentiek aanvaarden, worden hierdoor inderdaad enkele zinsneden (in de langere versie) uitgeschakeld die aantonen dat Christus aan God onderworpen is, maar met wat in de kortere versie overblijft, is nog altijd geen Drie-eenheid te bewijzen. En ongeacht welke van zijn geschriften authentiek zijn, er blijkt in het allergunstigste geval uit dat Ignatius geloofde in een twee-eenheid van God en zijn Zoon. Dit was beslist geen twee-eenheid van gelijken, want van de Zoon wordt steeds gezegd dat hij in rang lager dan God is en aan hem onderworpen is. Hoe men de Ignatiaanse geschriften ook beziet, een Drie-eenheidsleer wordt er dus niet in aangetroffen.
Polycarpus (Gr.: Polukarpos) (gest. Smyrna 155, 156 of in de jaren 160 n.C.), één van de Apostolische Vaders, bisschop van Smyrna, stierf als martelaar op zeer hoge leeftijd, mogelijk negentig jaar oud. Hij zou leerling van de apostel Johannes zijn geweest. Ignatius van Antiochië had op zijn reis naar Rome een ontmoeting met hem te Smyrna en schreef vanuit Troas nog een brief aan hem en zijn gemeente. Veel later vertegenwoordigde hij de quartodecimanen[19] in Rome.
Bekend is van hem een Brief aan de christenen van Philippi (in feite waarschijnlijk twee, reeds vroeg samengevoegde brieven), die hem een afschrift van de brieven van Ignatius hadden gevraagd. Het verhaal van zijn marteldood is bekend door het Martyrium Polycarpi, een brief van de gelovigen uit Smyrna aan die van Philomelion in Phrygië. Het bevat stukken van een zekere Marcion die kort na Polycarpus’ dood geschreven zijn, waardoor het één van de oudste martelaarsakten is.
Stond er in Polycarpus’ geschrift ook maar iets wat op een Drie-eenheid zou kunnen duiden? Nee, er wordt met geen woord over gerept. Wat hij zegt, komt in feite overeen met wat Jezus en Zijn discipelen en Apostelen hebben onderwezen. In zijn Brief zei Polycarpus bijvoorbeeld: “Moge de God en Vader van onze Heer Jezus Christus, en Jezus Christus Zelf, die de Zoon van God is, ... u opbouwen in geloof en waarheid.”[20]
Merk op dat Polycarpus, net als Clemens, niet spreekt over een trinitarische “Vader” en “Zoon”-verhouding van gelijken in een godheid. In plaats daarvan spreekt hij over “de God en Vader” van Jezus, niet alleen over ‘de Vader van Jezus’. Hij maakt dus onderscheid tussen God en Jezus, zoals ook de bijbelschrijvers dit herhaaldelijk doen. In 2 Korinthiërs 1:3 zegt Paulus: “Gezegend zij de God en Vader van onze Heer Jezus Christus.” Hij zegt niet slechts: ‘Gezegend zij de Vader van Jezus’, maar: “Gezegend zij de God en Vader” van Jezus.
Polycarpus zegt ook: “Vrede van den kant van den Almachtigen God en van Jesus Christus, onzen Verlosser.”[21] Hier wordt Jezus weer afzonderlijk van de Almachtige God genoemd, niet als een persoon die deel uitmaakt van een uit gelijken bestaande drie-enige Godheid.
Nog een Apostolische Vader is Hermas, die in de eerste helft van de tweede eeuw heeft geschreven. Zegt hij in zijn werk de Herder, of Pastor, ook maar iets waardoor men ertoe gebracht zou kunnen worden te geloven dat God volgens zijn opvatting een Drie-eenheid was? Beschouw eens enkele voorbeelden van wat hij zei: “Noch spreekt de Heilige Geest, wanneer de mensch hem wil laten spreken, maar hij spreekt dan wanneer God wil dat hij spreekt. ... Omdat God den wijngaard heeft geplant, dat is: het volk heeft geschapen en aan Zijn Zoon overgegeven en de Zoon stelde de Engelen over hen aan om hen te beschermen.”[22]
“De Zoon van God is ouder dan heel zijn schepping.”[23] Hier zegt Hermas dat de geest spreekt wanneer God (niet slechts de Vader) wil dat Hij spreekt, waaruit blijkt dat God superieur is aan de geest. En hij zegt dat God de wijngaard aan Zijn Zoon gaf, waardoor te kennen wordt gegeven dat God superieur is aan de Zoon. Ook verklaart hij dat de Zoon van God ouder is dan Zijn schepselen — de schepselen van de Zoon — dat wil zeggen, degenen die door de Zoon van God als Gods Meesterwerker werden geschapen, „want door bemiddeling van Hem werden alle andere dingen in de hemelen en op de aarde geschapen” (Kolossenzen 1:15, 16).
Het is een vaststaand feit dat de Zoon niet eeuwig is. Hij werd als een geestelijk schepsel van hoge rangorde geschapen vóór andere geestelijke schepselen, zoals de engelen, die door bemiddeling van Hem werden geschapen.
J. N. D. Kelly schrijft in zijn boek Early Christian Doctrines over de zienswijze van Hermas betreffende de Zoon van God: “In een aantal passages lezen wij over een engel die superieur is aan de zes engelen die Gods intieme raad vormen, en die geregeld beschreven wordt als ‘eerbiedwaardigst’, ‘heilig’ en ‘glorieus’. Deze engel heet Michaël, en men kan moeilijk tot een andere slotsom komen dan dat Hermas in hem de Zoon van God zag en hem met de aartsengel Michaël gelijkstelde.” “Er zijn ook aanwijzingen ... dat men Christus probeerde te interpreteren als een soort opperengel ... Van een Drie-eenheidsleer in de strikte zin van het woord ontbreekt uiteraard elk spoor.”[24]
Van Papias wordt ook gezegd dat hij de apostel Johannes heeft gekend. Waarschijnlijk heeft hij vroeg in de tweede eeuw geschreven, doch er bestaan thans alleen nog maar fragmenten van zijn geschriften. Daarin zegt hij niets over een Drie-eenheidsleer.
Conclusie met betrekking tot de Apostolische Vaders
In de kwestie van Gods oppermacht en Zijn verhouding tot Jezus komt de leer van de Apostolische Vaders vrijwel overeen met de in de bijbel opgetekende leer van Jezus, de discipelen en de Apostelen. Zij allen spreken over God niet als een Drie-eenheid, maar als een afzonderlijk, eeuwig, almachtig, alwetende Persoon. En zij spreken over de Zoon van God als een afzonderlijk, lager, ondergeschikt geestelijk schepsel dat door God werd geschapen om Hem te dienen in het volbrengen van Zijn wil. En nergens wordt over de heilige geest als een gelijke van God gesproken. Derhalve is in die uit het einde van de eerste en het begin van de tweede eeuw daterende geschriften van de Apostolische Vaders geen ondersteuning voor de Drie-eenheid van de christenheid te vinden. Ze spraken over God, Jezus en de heilige geest net zoals de bijbel dat doet
