Raido schreef:God heeft geen lichaam dus ook geen baard of nors gezicht. Maar wat ik me pas in een onbewaakt ogenblik afvroeg mbt tot jou *je Shiva reincarnatie* als het water uit de oceaan verdampt dan zijn die druppels nog steeds de oceaan, maar is dit dan ook omgekeerd het geval?
We ontstaan uit God (Boeddistische visie) en zijn dus God, maar waarom zou God dan geen mens zijn, aangezien Hij uit stukjes mens zou bestaan? Is het eigenlijk niet zo dat je gewoon jezelf aanbid?
Geweldig, iemand die zaken over denkt!
Omdat God alles geschapen heeft is Hij aanwezig in alles dat is. Hij is zelfs alles dat is. Alleen alles wat wij ervaren als realiteit is vergankelijk. Vandaar de beeldspraak dat alles tot as zal wederkeren.
Om terug te komen op de druppel die denkt dat hij van de oceaan gescheiden is. Wanneer de druppel zich weer gaat herinner dat hij deel is van de oceaan, zal hij alles gaan doen om terug te keren tot deze oceaan. Zo zal hij proberen te weten te komen wat de oceaan precies is. Echter dat lukt hem niet want dat is veel te groot, iets wat de druppel niet kan beseffen enkel een kleine indruk van opdoen. Omdat hij begrijpt dat de oceaan zo groots is zal hij van deze oceaan gaan houden, zelfs aanbidden. En hoe meer de druppel aan de oceaan denkt, alles opdraagt aan de oceaan (omdat hij weet dat de oceaan de werkelijkheid is) komt hij dichter en dichter bij de oceaan. De oceaan trekt van Zijn kant de druppel naar zich toe want Hij weet dat de druppel nog maar een verlangen kent; opgaan in de oceaan.
Het is dus niet jezelf die je aanbidt maar Hij die jou leven is. Vol bewondering en liefde is hij die zich gaat beseffen wat Gods glorie inhoud.
De Upanishaden o.a. hierover:
Isha Upansihad
1.1 Weet dat het Al, dit dynamisch heelal,
met al wat leeft, beweegt en is, doordrongen is van God.
Begeer niets en zie af van rijkdom en bezit;
verheug u slechts in Hem, de Heer van het Al.
1.2 Wie zo hier leeft en werkt op aard,
mag wensen honderd jaar te leven.
Wie zo door het leven gaat en werkt,
doet wel zijn plicht maar blijft toch vrij.
1.3 Hij die het goddelijke Zelf niet koestert in zijn hart
leeft in onwetendheid, in werelden van schijn,
in diepe duisternis dwaalt hij na het leven hier op aard
als hij dat opperst Zelf niet in zijn hart bewaart.
1.4 Onbeweeglijk is het Zelf, maar sneller dan het denken,
geen zintuig raakt Het aan, Het snelt hen steeds vooruit,
stilstaande is Het sneller dan al dat beweegt;
in dat Zelf woont de Kracht waarop het Al berust.
1.5 Het beweegt en beweegt niet,
Het is ver weg en toch nabij,
Het is in dit alles,
Het is buiten dit alles.
1.6 Wie al wat hier op aarde leeft en beweegt en is,
ziet als in het eigen Zelf,
en dat Zelf weer levend in al wat is,
die kent geen haat of afkeer meer.
1.7 Voor hem die alle wezens ziet
doordrongen van dat hoogste Zelf,
komt er een einde aan verdriet en zorg,
nu hij alles in Eenheid verbonden weet.
1.8 Dat Zelf is alles omvattend, stralend, zonder vorm,
onkwetsbaar, ongebonden,
zuiver en puur, wordt niet geraakt door kwaad;
Het is alwetend, goddelijk denken, aldoordringend, zelfbestaand;
Het bepaalt in alle eeuwigheid de gang van het bestaan.
Ook de Bhagavad Gita staat dit schitterend beschreven, heet eerste gedeelte van H7:
(1) De Allerhoogste Heer zei: 'Probeer te horen, hoe gehecht in het denken aan Mij, o zoon van Prithâ, onder Mijn zorg de eenwording beoefenend, je dat volledige van Mij zonder enige twijfel kan kennen. (2) Ik zal je nu deze kennis in zijn geheel uiteenzetten samen met de wijsheid ervan en ervan op de hoogte zijnde laat dat je verder niets in deze wereld te kennen over.
(3) Uit duizenden mensen streeft er slechts een enkeling naar perfektie en van hen die op die manier streven is er werkelijk slechts een enkeling die Mij werkelijk kent. (4) Aarde, water, vuur, lucht, ether, geest, intelligentie en zeker ook vals ego vormen aldus tezamen mijn acht onderscheiden energieën. (5) Probeer te begrijpen dat naast deze lagere energieën er een andere energie is die het superieure van Mij is als de ziel van de levende wezens, o machtig gearmde, welke deze materiële wereld onderhoudt. (6) Al het geschapene wortelt in deze twee, weet dat van alles wat in dit universum inbegrepen is Ik zowel de bron van manifestatie als ook de ontbinding ben.