Klaas schreef:Elbert,
Ik haal even een paar dingen terug.
Ik wil er verder nog bij zeggen dat er in deze brief nog een andere tekst is die op dit gedeelte lijkt, en dat is Hebr. 10:26-39. Hierin gaat het mijns inziens over het zich onttrekken aan de gemeente van God onder vervolging.
Ik vraag me af of je met dat laatste dit gedeelte en het gedeelte uit Hebr. 6 voldoende kunt verklaren. Als het gaat om mensen die niet oprecht geloofd hebben maar wel onderdeel van de gemeente waren dan roept dat de nodige vragen op. Immers, leert de praktijk niet dat sommigen van hen die de kerk verlieten later toch tot geloof komen? Ging het daar bij de strijd met de donatisten ook niet om? Als ik het me goed herinner waren de donatisten immers tegen het opnieuw opnemen van een kerkverlater? Het lijkt me toch dat her verlaten van de kerk op zich niet voldoende aanleiding is om te stellen dat terugkeer niet mogelijk is.
Klopt, maar ik heb ook niet beweerd dat het stukje uit Hebr. 10 het gedeelte uit Hebr. 6 helemaal zou kunnen verklaren. Wat ik wel denk, is dat het Hebr. 6 in een bepaald licht zet dat ons een mogelijke sleutel in handen geeft om het in het juiste zicht te zien. Dan denk ik bijvoorbeeld aan Hebr. 10:38 en daar gaat het dieper dan enkel maar het onttrekken aan de kerkgemeenschap:
SV: Maar de rechtvaardige zal uit het geloof leven; en zo iemand zich onttrekt, Mijn ziel heeft in hem geen behagen.
NBV: en dan zullen mijn rechtvaardigen leven door hun geloof,’ maar ook: ‘Wie terugdeinst ben ik niet langer welgezind.’
WV: Mijn rechtvaardige zal door geloof leven, maar wie terugdeinst kan Mij niet behagen.
Ik heb deze tekst maar in 3 vertalingen weergegeven.
Duidelijk in de Hebreeenbrief is dat de gemeente aan wie deze brief gericht is, onder zware druk en vervolging leeft. Het gevaar was dus levensgroot dat mensen zich niet alleen van de gemeente af zouden scheiden, maar ook het geloof zelf vaarwel zouden zeggen. Let wel dat ik met dit laatste niet de afval der heiligen bedoel in dogmatische zin, maar gewoon praktisch: geen boodschap meer aan het geloof hebben. Het Griekse woord hupostello kan zowel vertaald worden met onttrekken als met terugdeinzen/zich terugtrekken uit angst. Overigens vind ik de NBV op dit punt de minste vertaling van de 3, want het "niet langer" staat niet in de grondtekst, alleen "niet".
Volgens mij ligt de nadruk in dit vers op het eerste gedeelte: "de rechtvaardige zal uit het geloof leven", waarbij de nadruk op het leven ligt. Wie niet in het geloof is, leeft dus niet en God heeft in die persoon geen behagen. De tekst bevat dus zowel een bemoediging als een waarschuwing: "ondanks alle vervolging bent u levend als u in het geloof bent. Maar als u terugdeinst voor de consequenties van uw geloof, dan bent u dood en God heeft in u geen behagen."
Het gaat dus meer om het leven in het geloof, dan enkel het geloof als een tijdelijk stelsel van overtuigingen. Het gaat de hele mens aan. En als iemand terugdeinst voor de consequenties van het geloof, dan heeft het geloof iemand nog niet volledig doordrenkt. Volgens mij heeft de briefschrijver aan de Hebreeen dan ook de volgende gedachte: het ware geloof is onlosmakelijk aan de ware gelovige verbonden.
De donatisten hebben Hebr. 6 en Hebr. 10 aangegrepen om te stellen dat iemand die afgevallen was onder vervolging, niet meer volwaardig lid van de kerk mocht worden. Zo iemand was immers een afvallige gebleken?
Iemand als Augustinus heeft zich daartegen verzet (bijv. met een verwijzing naar Petrus, die ook zijn Heiland had verloochend en toch weer in genade was aangenomen).
Klaas schreef: Het geloof is objectief, het geloven is subjectief. In de Bijbel staat meestal dat mensen toegebracht worden tot het geloof (bijv. Hand. 18:4, 2 Kor. 5:11, 2 Kor. 13:5, Rom. 5:1-2 enz.). Er is nl. maar 1 (objectief) geloof (Ef. 4:5) en mensen worden daar toegebracht, zodat ze gaan geloven.
Kun je uitleggen wat je met dat subjectief en objectief bedoelt? Ik zie nl. het verschil niet. Als iemand tot (het) geloof komt dan is dat toch synoniem met 'gaan geloven'? En als Paulus zegt dat we gerechtvaardigd zijn door het geloof betekent dat dan wat anders dan wanneer je zou zeggen dat we gerechtvaardigd zijn doordat we geloven? Bij de laatste zin uit dit citaat kan ik me dan ook niet veel voorstellen: er is iets objectiefs (het geloof) waar mensen toe gebacht worden zodat ze gaan geloven? Vergelijk het met een woord als bezitten. Als je stelt dat het bezit van de zaak het einde van het vermaak is, dan kun je van dat bezit (als je de specifieke situatie kent) aangeven wat het inhoudt (auto, huis etc.). Maar waar het om gaat in de genoemde uitdrukking is toch niet de specifieke zaak maar het bezitten van die zaak? Is het zo ook niet met het geloof / geloven?
Het geloof is de zaak en het geloven is het bezitten van de zaak, inderdaad. Maar je weet ook dat er meerdere geloven zijn, waarvan er maar 1 de juiste is, nl. het geloven dat
het geloof als object heeft. Wellicht dat daarom de Bijbel zo vaak spreekt over het geloof i.p.v. het geloven. Ook in de tijd van de apostelen waren er vele dwaalleringen en dwaalleraars, we lezen daar in verschillende brieven over. En er wordt uitdrukkelijk tegenover gesteld dat er maar 1 geloof het ware is. Het geloof wordt in de Bijbel geponeerd als datgene wat je, gelovende, moet bezitten/aanhangen.
Mensen die dwalen geloven ook, maar ze worden daar niet door gerechtvaardigd. Rechtvaardiging is er alleen maar bij het geloof dat de Bijbel verkondigt.
Klaas schreef: Objectief: bijv. 5-1, 5-6 en 5-7, subjectief: bijv. 5-5, waar staat dat de gelovigen "zwaarlijk hun conscientie verwonden". Ook hier weer is het een kwestie van perspektief: vanuit de gelovige of vanuit God. Dat zijn twee heel verschillende perspektieven en vandaar ook twee onderscheiden zekerheden.
OK, onder objectief versta je hier dus God besluit e.d. terwijl je onder subjectief de ervaring verstaat. Dat kan ik volgen, maar in hoeverre is die objectieve zekerheid voor ons een objectieve zekerheid? We hebben immers tot die belofte alleen toegang via het geloof?
Klaas
Die objectieve zekerheid wordt geponeerd/verkondigd door de Schrift. Het gaat erom dat we die (subjectief) beleven/geloven.
Laat de woorden van mijn mond en de overdenking van mijn hart welgevallig zijn voor Uw aangezicht, HEERE, mijn rots en mijn Verlosser! (Ps. 19:15)