"Hy kusse my met de kussen zynes monds". Hooglied 1:2
"De Verlosser en Heiland van de uitverkore wereld draagt niet t'onregt in Johannes Openbaar-schrift den Naam, dat hij is de Alpha en de Omega, de Eerste en de Laatste, Openb. 1:11. Niet alleen om dat hy na zyne Godheid voor alle dingen is, en blyft tot in een eindelooze eeuwigheid: niet alleen, om dat men van hem ook, als een oorzaak van alles, zeggen moet; Uit hem, door hem, en tot hem zyn alle dingen: maar wel byzonder ook, om dat hy het Begin en het Einde is en zyn moet van al ons Geloove, van alle onze Hoope, van alle onze Liefde, ja van alle de heilige Bewegingen van onze ziele: daar moet hy het Voorste, het Middelste, het Agterste, het eenige Al van wezen. Christus Jesus is die Noordster, daar het Compas van ons herte, daar de naalde van onze gedagten gestadig heen moet draajen: hij is de grootste Wensch, het hoogste Goed van onze Ziele; alle onze begeertens moeten alleen van hem beginnen en in hem eindigen. Hij is de regt Steen, daar de oogen van alle Geloovigen op zien moeten: dat regte Verzoen-deksel, daar zy gedurig met haar hert en gezigt op verheugt zyn. Zo bezit hij de ziel van zyne Gunstgenoten, dat alle de bewegingen van dien de zyne zyn. O Liefde, wonderlyker dan de liefde der wyven.
Is het dan wel vreemd, dat de verliefde Bruid in dit Liefdelied ook geen andere Alpha nog Omega heeft, dan haaren Ziele-bruidegom? Hy is ook daar in haar de Eerste en de Laatste. Niet alleen is Jesus byna in ieder Vers besturven in haren mond en hert: maar haare Liefdezugt tot hem is ook het eerste daar zy dit Hooglied mee begint; en zo is hy haar een Alpha: die zelve begeerte na haren Liefde-vriend zal ook het laatste zyn, daar zy dit Hooglied mee zal besluiten; Komt haastelyk, myn Liefste, en weest gy gelyk een rhee, of gelyk een welp der herten op de bergen der speceryen: En zo zal hy haar ook zyn tot een Omega. Dus is dan hier haar eerste Ziele-wensch; Hy kusse my met de kussen zynes monds.
Nog sprekende, nog aangesprokene Persoonen worden hier genoemd: maar op een zeer afgebroke wyze worden hier Personagien ingevoerd, als of 'er al iet voor af gegaan was. Eene Aardigheid, wegens de opmerkelyke aandoening op den Lezer of hoorder, in konstige Reden- Rym- en Toneel-stukken, van ouds zeer gemeen; gelyk den Letter-kundigen bekend is; het vervolg dan eerst nader opklarende, wie die ingevoerde Personagien zyn. Even zo begint dan ook hier de Schryver dit Godlyk Liefde-stuk; het vervolg zal ze haast ontdekken.
Dat de spreekende Personagie, onder 't woordeken MY inkomende, iemand van de Vrouwelyke Sexe is, vereischt geen ander bewys, dan het enkel inzien van den Grond-text, voor den kundigen. Niemand kan 'er aan twyffelen, of het is Zy, die over al het gansche Lied door, als de eene groote Hoofd-personagie voorkomt, die v. 8 genoemd word, de Schoonste onder de Wyven, en vervolgens, de Vriendinne, de Schoone, de Duive, de Bruid, de Zuster, de Volmaakte, de Sulamith, de Princen Dogter."
Ongewijzigd overgenomen uit het Hooglied van ds. A. Hellenbroek.