De twee citaten in Hebreeën 1:5 vielen mij gelijk al erg op, toen ik ze las.
Er staat:
TR: τινι γαρ ειπεν ποτε των αγγελων
υιος μου ει συ εγω σημερον γεγεννηκα σε
και παλιν
εγω εσομαι αυτω εις πατερα και αυτος εσται μοι εις υιον
SV: Want tot wien van de engelen heeft Hij ooit gezegd: Gij zijt Mijn Zoon, heden heb ik U gegenereerd? En wederom: Ik zal Hem tot een Vader zijn, en Hij zal Mij tot een Zoon zijn?
NBG'51: Immers, tot wie der engelen heeft Hij ooit gezegd:
Mijn Zoon zijt gij; Ik heb U heden verwekt?
En wederom:
Ik zal Hem tot Vader zijn, en Hij zal Mij tot Zoon zijn.
WV'95: Want tegen welke engel heeft Hij ooit gezegd:
Mijn zoon ben jij,
Ik heb je vandaag verwekt?
Of:
Ik zal voor hem een vader zijn,
en hij zal voor Mij een zoon zijn?
NBV: Tegen wie van de engelen heeft God immers ooit gezegd: ‘Jij bent mijn zoon, ik heb je vandaag verwekt’? Of: ‘Ik zal een vader voor hem zijn, en hij voor mij een zoon’?
Dat eerste citaat spreekt wat mij betreft aardig voor zich. Het komt uit Psalm 2:7, alwaar staat:
MT: אֲסַפְּרָה אֶל-חֹק יהוה אָמַר אֵלַי בְּנִי אַתָּה--אֲנִי הַיּוֹם יְלִדְתִּיךָ
LXX: διαγγελλων το προσταγμα κυριου
Κυριος ειπεν προς με Υιος μου ει συ
εγω σημερον γεγεννηκα σε
SV: Ik zal van het besluit verhalen: de HEERE heeft tot Mij gezegd: Gij zijt Mijn Zoon, heden heb Ik U gegenereerd.
NBG'51: Ik wil gewagen van het besluit des HEREN:
Hij sprak tot mij: Mijn zoon zijt gij;
Ik heb u heden verwekt.
WV'95: Ik verkondig het besluit van de HEER;
Hij zei tegen mij: ‘Jij bent mijn zoon,
vandaag heb Ik je verwekt.
NBV: Het besluit van de HEER wil ik bekendmaken.
Hij sprak tot mij:
‘Jij bent mijn zoon,
ik heb je vandaag verwekt.
Het is mijns inziens onmiskenbaar dat hier vooruit gekeken wordt op Jezus Christus, de Messias.
Maar dan volgt het citaat uit 2 Samuël 7:14 (wat eveneens te vinden is in
1 Kronieken 17:
13):
MT: אֲנִי אֶהְיֶה-לּוֹ לְאָב, וְהוּא יִהְיֶה-לִּי לְבֵן--אֲשֶׁר, בְּהַעֲוֹתוֹ, וְהֹכַחְתִּיו בְּשֵׁבֶט אֲנָשִׁים, וּבְנִגְעֵי בְּנֵי אָדָם
LXX: εγω εσομαι αυτω εις πατερα και αυτος εσται μοι εις υιον και εαν ελθη η αδικια αυτου και ελεγξω αυτον εν ραβδω ανδρων και εν αφαις υιων ανθρωπων
SV: Ik zal hem zijn tot een Vader, en hij zal Mij zijn tot een zoon; dewelke als hij misdoet, zo zal Ik hem met een mensenroede en met plagen der mensenkinderen straffen.
NBG'51: Ik zal hem tot een vader zijn, en hij zal Mij tot een zoon zijn. Wanneer hij ongerechtigheid bedrijft, zal Ik hem tuchtigen met een roede der mensen en met slagen der mensenkinderen.
WV'95: Ik zal een vader voor hem zijn en hij zal mijn zoon zijn. Als hij de verkeerde weg opgaat, zal Ik hem straffen met slagen en striemen.
NBV: Ik zal een vader voor hem zijn en hij voor mij een zoon: als hij zondigt, zal ik hem kastijden met stok- en zweepslagen, zoals een vader doet,
Dat bevreemde mij wat, want dat was toch immers het verhaal waarin duidelijk werd gemaakt dat David de tempel niet mocht bouwen? Dat werd voorbehouden aan zijn zoon Salomo.
Ik weet wel: in bijbelcommentaren op Psalm 2 wordt steevast naar deze tekst in 2 Samuël verwezen. (COT: Psalmen I, dr. J. Ridderbos, blz. 24; POT: Psalmen deel I, dr. N. van Uchelen, blz. 19; WBC 19: Psalms 1-50, dr. P.C. Craigie, blz. 67) Maar dr. J. van Bruggen heeft benadrukt dat het 'hij zal Mij
tot een zoon zijn' toch echt wat anders is dan 'Gij zijn Mijn zoon'. (
Dr. J. van Bruggen,
Het lezen van de bijbel, blz. 128) Dus het stond in mijn geheugen gegrift: 2 Samuël 7:14 moet je beslist niet verwarren met Psalm 2:7! Dat zijn twee onderscheiden onderwerpen die daar aan bod komen!
Maar dan kom je ze zo even bij elkaar tegen, geciteerd in één en hetzelfde bijbelvers! Kan de verbinding nog inniger gelegd worden?!
Wat is hier aan de hand? Is de schrijver Hebreeën een dromer, die zijn ideeën, die helemaal niet in de oorspronkelijke tekst zelf zitten, lekker op die oude teksten projecteert, zoals het hem op dat moment mooi uitkomt?
Moderne mensen hebben vaak niet zo'n moeite met een dergelijke gedachte, hoogmoedige bet-weters als het zijn. En moderne exegeten willen je ook best wel aan dergelijke gedachten helpen, gedrenkt als zij zijn in dezelfde geest van de Verlichting, die nog altijd doorwerkt tot op vandaag. Maar van dergelijke lage gedachten over de Bijbel heb ik nooit willen weten. Dat is onverenigbaar met het geloof dat God door de Schriften spreekt. Dus moet het anders opgelost worden.
Ik heb 2 Samuël 7 eens helemaal gelezen (in de SV), en mijn aandacht viel op 2 Samuël 7:16:
MT: וְנֶאְמַן בֵּיתְךָ וּמַמְלַכְתְּךָ עַד-עוֹלָם, לְפָנֶיךָ: כִּסְאֲךָ, יִהְיֶה נָכוֹן עַד-עוֹלָם
LXX: και πιστωθησεται ο οικος αυτου και η βασιλεια αυτου εως αιωνος ενωπιον εμου και ο θρονος αυτου εσται ανωρθωμενος εις τον αιωνα
SV: Doch uw huis zal bestendig zijn, en uw koninkrijk tot in eeuwigheid, voor uw aangezicht; uw stoel zal vast zijn tot in eeuwigheid.
NBG'51: Uw huis en uw koningschap zullen voor immer bestendig zijn voor uw aangezicht, uw troon zal vast staan voor altijd.
WV'95: Zo zullen uw huis en uw koninklijke macht blijven bestaan voor altijd; uw troon staat voor eeuwig vast.” ’
NBV: Jou stel ik in het vooruitzicht dat je koningshuis eeuwig zal voortbestaan en je troon nooit zal wankelen.”’
Ik had al de gedachte: "hier speelt blijkbaar meer dan alleen maar het historische feit dat Salomo koning zou worden en de tempel mocht gaan bouwen", en deze tekst in het hoofdstuk zou daar wel eens een krachtige getuige van kunnen zijn. Het gaat niet maar om het koningschap van Salomo, maar om het koningschap van Davids huis. Ja, dat David de tempel niet mocht bouwen, en dat dat aan Salomo overgelaten zou worden, is natuurlijk onderwerp in dit hoofdstuk. Maar er speelt duidelijk méér. Als het gaat over het huis van David, wordt er een ruimer perspectief zichtbaar gemaakt. Puur aards gezien is de belofte van 2 Samuël 7:16 niet uitgekomen. Want in 586 vóór Christus werd Jeruzalem verwoest, en het volk Israël werd naar Babel geleid, en een gedeelte vluchtte naar Egypte. Het koningshuis van David was uitgeteld. Daar was niet veel glans meer aan, en dat zou ook nooit meer helemaal goed komen. Maar daarmee is niet alles gezegd. Want Jezus Christus werd geboren, als de Redder, de Gezalfde zoon van David. Zó wordt Hij ook genoemd, direct aan het begin van het evangelie van Mattheüs: de zoon van David, de zoon van Abraham. (
Mattheüs 1:
1) Hij is de vervulling van de oude beloften.