Ik ben nog niet op alle zaken ingegaan, maar alleen op die zaken welke naar mijn oordeel het meest fundamenteel zijn. Op andere dingen hoop ik later in te gaan. Veel quotes van jou heb ik samengevoegd in één reactie.
Op de reactie van Elbert dit weekend terug. Ik heb het helaas erg druk, zodat ook deze reactie tot mijn spijt enigzins vertraagd is.
Klaas schreef:Ik wil beginnen met mijn bezwaren tegen de door u voorgestelde exegese te formuleren. Mijn bezwaren richten zich nl. niet op de verschillende exegetische instrumenten die gebruikt worden. Ik heb op zich niets tegen analogieën, typologieën of wat dies meer zij. Mijn bezwaar richt zich met name daarop dat in de uitleg die u geeft de tekst zelf naar de achtergrond verdwijnt en de uitleg van het gedeelte bepaald wordt door genoemde zaken. Ik moet m.a.w. tussen de regels door lezen wat de schrijver bedoeld heeft. Ik ben echter van mening dat de reformatoren het bij het juiste eind hadden toen ze stelden dat Gods boodschap in eerste instantie door de tekst van de bijbel zelf tot ons komt. Dat betekent niet dat er geen sprake zou kunnen zijn van b.v. typologie, maar maakt deze wel ondergeschikt aan de tekst zelf. De tekst zelf is wat mij betreft toetsingskader bij uitstek. Dat geldt voor b.v. interpretaties en profetieën maar ook voor een typologie. Als iemand een typologische interpretatie voorstelt zal mijn vraag dan ook direct zijn door welke teksten deze interpretatie ondersteund wordt. Zo ook hier: waar lees ik in de bijbeltekst zelf (dus niet tussen de regels door) dat er hier sprake is van een aparte bedeling die met de dood van Stefanus eindigt?
Klaas schreef:Ik zie allereerst niet in hoe dit de tijdsvakken in Handelingen zou moeten bewijzen, maar los daarvan is de link die u legt m.i. behoorlijk discutabel. Ik zou daarvoor de volgende redenen willen noemen:
- de Thora bestaat, naast een aantal duidelijk historische boeken uit boeken (of substantiele gedeelten ervan) die wetteksten bevatten. Ik zie daarin dan ook geen parallel m.b.t. de evangelien.
- Over het algemeen wordt aangenomen dat Lukas de Handelingen schreef lang voordat Johannes zijn evangelie schreef. Chronologisch gezien is Handelinge waarschijnlijk het 4e (of 3e) van de 5 boeken. Modellering door de schrijver naar het 5e boek van de Thora is daarmee niet erg waarschijnlijk;
- daarnaast wordt algemeen aangenomen dat Lukas zich richt tot een Griek(s) publiek. Het is niet waarschijnlijk dat deze zo bekend waren met de Thora dat ze de door u veronderstelde parallel zouden hebben opgepikt.
Als ik je antwoord goed begrijp, zijn de belangrijkste knelpunten mijn beschouwingen over de volgorde en de modellering van de Bijbelboeken en de daaraan verbonden consequenties voor de interpretatie. Het lijkt mij daarom goed een beknopte behandeling van deze inderdaad niet zo eenvoudige materie te geven.
Terecht stel je dat het Johannesevangelie inderdaad later geschreven dan de beide door Lukas geschreven boeken.
Ik krijg de indruk dat je de volgorde van de historische boeken wil wijzigen althans de volgorde van ondergeschikte betekenis acht. Je denkt wellicht dat de Handelingen even goed achter het Lukasevangelie geplaatst kan worden, omdat het Johannesevangelie later is geschreven. Ik kan mij dat ook wel enigszins voorstellen omdat het Lukasevangelie en de Handelingen twee delen vormen van één werk Ad Theophilum (Bruce, Commentary, p. 65). Daarnaast zou ik niet graag beweren dat de gebruikelijke hoofdstukindeling van de Bijbel door de Heilige Geest is geïnspireerd. Zo kunnen de psalmen 9 en 10 alsmede de psalmen 42 en 43 beslist niet als 2 * 2 psalmen worden beschouwd. Psalm 9 en 10 is één psalm en Ps 42 en 43 is ook één psalm.
Het door mij verrichte onderzoek heeft echter nog niet aangetoond dat de gebruikelijke volgorde van de historische boeken in het NT onjuist zou zijn.
Welk resultaat het onderzoek ook moge hebben: de volgorde van de Bijbelboeken is in elk geval belangrijk; zie Mt 23:35; Lk 11:51; 24:44.
Het is ook een consequentie van de woordelijke inspiratie van de Bijbel. Deze houdt in dat de volgorde van woorden belangrijk is. Zo maakt het verschil uit of in het Grieks een bijvoeglijk voornaamwoord voor het zelfstandig naamwoord of – zoals in het Hebreeuws en Aramees altijd het geval is - er achter. Het vorenstaande impliceert dat ook de volgorde van de Bijbelboeken belangrijk is, omdat het verwisselen van de boeken automatisch de woordvolgorde verandert.
Bij schaken is de volgorde van de stukken ook belangrijk. Bij standaardschaak moeten op de 1-ste rij de witte stukken staan en wel in de volgende volgorde toren, paard, loper, dame, koning, loper, paard, toren; de witte dame moet op een wit veld van het bord staan. Op de 2-de rij staan de 8 pionnen. Ten aanzien van de zwarte stukken geldt hetzelfde. Op de 7-de rij staan de 8 pionnen. Op de 8-ste de overige stukken in dezelfde volgorde als de witte stukken; de zwarte dame staat op een zwart veld. Als je stukken uit verschillende dozen hebt, mag je dus niet een paard en een toren uit dezelfde doos bij elkaar zetten. Zo is het ook bij nieuwtestamentische boeken. De lukanische en de johanneïsche geschriften staan niet altijd bij elkaar.
De volgorde is belangrijk omdat dit consequenties heeft op de interpretatie. Bij schaken is de correctheid van de te spelen opening ook afhankelijk van het soort schaak; een opening die bij standaardschaak correct is, behoeft dat bij fantasieschaak helemaal niet te zijn en omgekeerd. Daar schaken blijkens het door Zermelo verrichte onderzoek een mathematisch beslisbaar spel is, heb ik zelfs het idee dat wellicht reeds in de nabije toekomst – als de op licht gebaseerde en daarom veel snellere peryleenprocessoren voldoende ontwikkeld zijn – bij standaardschaak kan gaan blijken dat er maar één opening echt correct is. Bij Bijbelinterpretatie kun je m.i. in ieder geval zeggen dat maar één interpretatie echt goed kan zijn. Daarmee wil ik natuurlijk niet beweren dat een verkeerde visie over bepaalde Bijbelteksten het eeuwig heil in de weg moet staan. Als dat zou was, zou niemand behouden worden; want ik denk dat iedere theoloog interpretatiefouten heeft begaan.
Als de volgorde belangrijk is, is het zinvol een systeem te ontwikkelen om de juiste volgorde te bewaren. Wij plegen dat ook te doen door bladzijden te nummeren. In de Bijbel gebeurt dat door diverse vormen van codering.
Een van de coderingen is de modelcodering. Dit betekent dat een Bijbelboek of een groep Bijbelboeken wordt nagebouwd aan de hand van een ander Bijbelboek of een groep Bijbelboeken. Een bekend model is het Pentateuchmodel omdat de Thora, de Pentateuch de eerste 5 boeken van de Bijbel zijn en in opsommingen altijd als eerste wordt genoemd; men heeft over “de wet en de profeten” en niet andersom. In dat verband zou ik willen opmerken dat binnen de pentateuch een 4 +1 – structuur is zoals je in je hand 4 gewone vingers en 1 duim hebt. In de Thora komt dat tot uitdrukking doordat de boeken Genesis, Exodus, Leviticus en Numeri gekoppeld zijn door het koppelwoord we ( = en); zie Ex 1:1; Lev 1:1; Num 1:1. Bij het boek Deuteronomium ontbreekt het koppelwoord.
De Thora is overigens primair een geschiedenisboek. Zij beschrijft de geschiedenis vanaf het begin van Gods scheppend handelen tot de dood van Mozes; in die geschiedenis zijn juridische teksten opgenomen. Je kunt de Thora echter niet vergelijken met een wetboek in moderne zin. Een zodanig boek is niet chronologisch opgebouwd, maar systematisch; zo behandelt boek 1 van het Burgerlijk Wetboek het recht betreffende natuurlijke personen, dat wil in het gewone juridische taalgebruik zeggen “mensen” en boek 2 rechtspersonen, rechtsinstituten die op dezelfde manier aan het rechtsverkeer kunnen deelnemen als mensen Het feit dat de Thora literatuurwetenschappelijk geschiedschrijving is, betekent natuurlijk niet, dat zij niet normatief zou zijn. Integendeel, de Thora is hoogst normatief; zonder begrip van de Thora kun je de andere Bijbelboeken niet goed verstaan. De Here Jezus begint dan ook de uiteenzetting aan de Emmaüsgangers over Zijn vernedering en verhoging met de boeken van Mozes (Lk 24:27).
Na deze beschouwing over de Pentateuch wil ik iets zeggen over Bijbelgedeelten die op basis van de 5 boeken van Mozes zijn opgebouwd.
Een aan de Thora analoog systeem zie je in het boek Klaagliederen. 4 hoofdstukken zijn alfabetische liederen; het laatste hoofdstuk is niet alfabetisch.
Ook de 5 historische boeken van het Nieuwe Testament hebben een aan de Thora analoog systeem. 4 boeken beschrijven het aardse leven van Christus. Het 5-de boek beschrijft de hemelvaart en het gevolg van het werk van Christus, de uitstorting van de Heilige Geest en de instituering van de NT-gemeente. Je kunt dan ook zeggen dat een belangrijk item van het 5-de boek van het NT het afscheid van de Here Jezus van het aardse leven is, zoals in het 5-de boek van het OT het afscheid van Mozes een belangrijk item is.
Een andere codering is de numerieke codering, dus een codering die gelijkenis heeft met het nummeren van bladzijden.
Numerieke codering is eigenlijk een consequentie van woordelijke inspiratie. Bij woordelijke inspiratie heeft de Heilige Geest met elk woord zijn bedoeling gehad. Dit impliceert dat Hij ook met elk getal een bedoeling heeft gehad. Het is dan ook opvallend dat het Hebreeuwse woord voor boek sefer samenhangt met de wortel s-p-r, tellen (onder meer in mispar, getal).
Ik ben bezig met een verhandeling over bovenstaande materie; daarin hoop ik onder meer aan te tonen dat met behulp van de analyse van de numerieke codering moeilijke tekstkritische problemen (zoals de vraag welke tekst is juist in Gen 5) kunnen worden opgelost. Om die reden wil ik mij bij mijn hierna te houden beschouwingen over de typologie beperken tot het getal 5 omdat dit getal zowel bij Deuteronomium als bij Handelingen een belangrijke rol speelt.
Na de uiteenzetting over het belang van de volgorde in de tekst van de Bijbel, wil ik iets zeggen over de methode van interpretatie. De primaire betekenis van een Bijbeltekst is in beginsel letterlijk. Slechts als er aan een tekst niet een letterlijke zin gegeven kan worden, komt figuurlijke interpretatie in aanmerking.
Een letterlijke interpretatie houdt overigens niet in, dat bepaalde zaken niet tussen de regels door zouden kunnen staan. Zo houdt de zin “In het begin schiep God de hemel en de aarde” niet alleen in de schepping in van de in Gen 1:1 vermelde zaken, maar ook het toebehoren bij die zaken. Bij de hemel betekent dat de schepping van de engelen. Anders zou God ( = de Zoon; zie Joh 1:3; Kol 1:16) niet in Gen 1:26 tot andere hemelingen kunnen spreken.
De in de vorige alinea gehanteerde interpretatiemethode is door de Here Jezus gesanctioneerd, want in de discussie met de sadduceeën wordt Ex 3:6 als een bewijstekst voor de opstanding der doden aangehaald (Mt 22:32; Mk 12:26; Lk 20:37), ofschoon in die tekst niet expliciet daarover wordt gesproken.
Het feit dat de primaire betekenis letterlijk is, betekent natuurlijk niet dat er niet een diepere zin is. Anders zou een tekst niet meer tot lering van ons kunnen strekken (2 Tim 3:16).
Deze diepere zin moet logisch uit de letterlijke zin voortvloeien. Dit impliceert dat de beeldspraak door de gehele Bijbel consistent is. Zo slaat goud in de Israëlietische eredienst altijd op God en zilver op het verzoeningswerk van Christus (Ex 30:13).
Het verband tussen de letterlijke en typologische zin is daarom enigszins te vergelijken met het basissignaal (L + R) en het aanvullend signaal (L - R) bij stereo-FM-ontvangst. Als je het basissignaal kunt ontvangen, kun je de uitzending in mono beluisteren. Je hoort dan het geluid dat de linker- en de rechtermicrofoon hebben opgevangen. Voor een stereo-ontvangst heb je een stereodecoder nodig. Deze kan ook overweg met het aanvullend signaal en maakt van het L + R en het L – R signaal door middel van optel- en aftrekmenging een L-signaal voor de linker speakerbox en een R-signaal voor de rechter speakerbox (voor details zie het artikel in de Duitstalige Wikipedia).
De typologische methode is door het NT gesanctioneerd. Wij lezen immers in 1 Kor 10:11:
Al deze dingen nu zijn hun overkomen als voorbeelden en zijn beschreven tot waarschuwing voor ons, op wie de einden der eeuwen zijn gekomen.
1 Kor 10:1 is een prachtige uitwerking van dit beginsel. Zoals het volk Israël in de wolk en in de zee tot Mozes zijn gedoopt, zijn de gelovigen van de Gemeente in de Heilige Geest en in het water tot Christus gedoopt. Let op de volgorde: zoals de wolkkolom er eerder was (Ex 13:21 en 22) dan de doortocht door de Rode Zee (Ex 14:29-31), gaat de doop door de Heilige Geest aan de waterdoop vooraf. Niet voor niets staat er dan ook in Mk 16:16:
Wie gelooft heeft en gedoopt is, zal behouden worden.
Zoals ik reeds bij mijn beschouwing over numerieke codering heb gezegd, hebben ook getallen een typologische betekenis. In onze discussie is het getal 5 van belang; het Bijbelboek die in deze discussie in het bijzonder handelen. Het getal 5 heeft te maken met de hemel. Het woord “de hemel” (Hebr השמים haššamayim) is namelijk het 5-de woord van de Bijbel. Opvallend is nog dat het woord begint met de 5-de letter van het Hebreeuwse alfabet en bovendien nog 5 verschillende lettertekens heeft (voor een mem aan het slot gebruikt het Hebreeuws een ander letterteken dan aan het begin of in het midden van een woord).
Bij het aan Deuteronomium parallelle boek Esther speelt het getal 5 ook een rol van betekenis. Mordechai betekent letterlijk “behorend bij Mardoek”. Mardoek is Akkadisch voor Jupiter. De dag die bij Jupiter hoort, is donderdag, de 5-de dag van de week (vgl. Frans jeudi). Mordechai is derhalve op donderdag geboren, zoals Haggai op een feestdag geboren is.
De Perzische koning die een hoofdrol speelt in het 5-de boek der Megilloth, is de 5-de koning gerekend vanaf Cyrus. Dan 11:2 zegt immers dat er na Cyrus nog 4 koningen zullen komen. Dit zijn Cambyses, Bardjiya, Darius en Xerxes.
Het is dan ook niet verwonderlijk dat de hemelvaart op de 5-de dag van de week heeft plaats gehad, 40 dagen na de opstanding.
De geldigheid van zo'n conclusie in een ander geval zegt nog niets over de geldigheid in het onderhavige geval. Natuurlijk is het gerechtvaardigt te vragen naar de betekenis van het niet meer gebruiken van de term 'Zoon des Mensen' net zoals het gerechtvaardigd is de vraag te stellen waarom de naam van God ontbreekt in Esther. Het verschil tussen deze gevallen is m.i. echter dat in het geval van Esther verwezen wordt naar een bijbeltekst waarin een duidelijk bijbels principe verwoord wordt. In het geval van Handelingen 7 ontbreekt zo'n verwijzingen en ontbreekt ook een duidelijk bijbels principe. In plaats daarvan zou hieruit volgen dat met de dood van Stefanus een specifiek tijdperk afgesloten wordt.
Het klinkt allemaal erg interessant, maar ik zie weinig grond om dit als beste uitleg te zien. Dat de uitdrukking 'Zoon des Mensen' verwijst naar een koning uit het geslacht van David is op zich correct (al moet ik persoonlijk hier eerder aan Dan.7 denken dan aan psalmen.) Ik gaf zelf al aan dat dit ook al volgt uit het citeren van Psalm 110. Het is duidelijk dat de apostelen Jezus zagen als koning uit het geslacht van David. Dat uit het niet meer gebruiken van deze specifieke term zou blijken dat het koningschap is uitgesteld is speculatief. Het is niet eens zo dat er VOOR Hand.7 regelmatig gebruik gemaakt wordt van deze term. In plaats van (suggestief) te stellen dat de term 'Zoon des Mensen' NA Hand. 7 niet meer voorkomt is het beter te stellen dat die term uberhaupt maar 1x in het hele boek voorkomt. De vraag waarom Stefanus deze term hier gebruikt is dan ook veel logischer dan de vraag waarom deze term hierna NIET meer gebruikt wordt
.
De term “Zoon des mensen” (Grieks huios tou anthrôpou) is in de Evangeliën een belangrijke term. Dit geldt ook in het Lukasevangelie waar deze term dan ook vele malen voorkomt (onder meer Lk 6:5, 22; 7:34; 9:22, 56; 11:30).
De term is een vertaling van het Hebreeuwse ben ha’adam (zo terecht de vertaling van het NT in het Hebreeuws van Deliztsch). Een daarop gelijkende uitdrukking vinden wij in Ps 8:5b en 80:18.
Ben ‘adam is in eerste instantie een individu van het soort ‘adam, dus een individueel mens. De profeet Ezechiël werd zo veelvuldig aangesproken.
De eerste mens was een weinig minder dan de engelen geschapen (zie Gen 1:27; zo terecht de Statenvertaling; de vertaling “bijna goddelijk” in NBG 1951 is misplaatst).
De mens bij uitnemendheid – daarom staat er een bepaald lidwoord bij – is Christus (zie Hb 2:6).
Het is een term waaraan aardse heerschappij is verbonden; zie Ps 8:7.
In Dan 7:13 wordt niet gesproken over de Zoon des mensen maar over een persoon die er uitzag als een mensenzoon (Aramees bar ‘enâš). Opvallend is daarbij dat voor het woord “mens” een ander woord gebruikt wordt dan in Ps 8:5b. Het Aramese woord is verwant met het Hebreeuwse woord ‘enôš dat ziet op het mens zijn in zijn vergankelijkheid. Het woord wordt dan in de NBG 2004 nogal eens vertaald met “sterveling”. Zie bijvoorbeeld Ps 8:5
wat is dan de sterveling dat u aan hem denkt,
Het mensenkind dat u naar hem omziet.
De term ben ‘enôš komt ook voor, onder meer in Ps 144:3. Om redenen waarop ik later wellicht hoop in te gaan, hangt de titel van Dan 7:13 rechtstreeks samen met Ps 144:3.
M.i. is de in Joh 5:27 voorkomende term Mensenzoon (Grieks huios anthrôpou) aan Dan 7:13 ontleend.
Het feit dat de term “Zoon des mensen” in de Handelingen maar eenmaal voorkomt en wel in Hand 7:56 is daarom veelzeggend. Na de terzijdestelling van Israël is het aardse koningschap van de Here Jezus vooralsnog niet aan de orde.
Volgens Mat.17 is Elia reeds gekomen.
Het beginsel van letterlijke interpretatie brengt reeds mede dat Mal 4:6 (NBG 2004 Mal 3:23) de terugkeer van Elia de Thisbiet wordt geprofeteerd.
Bij de gangbare interpretatie (zie Sir 48:10) sluit Christus zich aan in Mk 9:12. Het feit dat er een Elia gekomen is in de persoon van Johannes de Doper – hij zou uitgaan in de kracht en de geest van Elia (Lk 1:17) - sluit geenszins uit dat Elia nog een keer in eigen persoon zal komen. Om die reden zei Johannes de Doper dat hij niet Elia was (Joh 1:21).
De uiteindelijke vervulling van de profetie van Maleachi is dan ook beschreven in Openb 11. Een van de getuigen is – zoals van oude tijden is gesteld, ook door een RK theoloog als Calmet – Elia. Over de tweede getuige bestaat verschil van inzicht; sommigen zeggen dat het Henoch is, anderen denken dat het Mozes is. Ik sluit mij bij de laatste visie aan, omdat van Henoch wordt gezegd dat hij weggenomen is om niet behoeven te sterven (Hb 11:5). Daarnaast past de bevoegdheid om water in bloed te veranderen (Openb 11:6) bij Mozes (zie Ex 7:17).
De Here Jezus antwoordt op die vraag niet ontwijkend. Hij zegt dat de discipelen over de tijden en gelegenheden niet het beschikkingsrecht hebben. In het Grieks wordt het werkwoord ginôskô gebruikt en niet oida [verwant met het Nederlandse werkwoord “weten”, Latijn video, ik zie en Sanskriet veda; zie onder meer Mt 24:36] of epistamai [Hand 26:26] dat op feitelijk kennen slaat). Het werkwoord “kennen” betekent net als in Amos 3:2 LXX ongeveer “bestemmen”. Segond vertaalt het werkwoord ginôskô terecht met “connaître” en niet met “savoir” (Ce n’est pas à vous de connaître les temps ou les moments que le Père a fixés de sa propre autorité).
Mijn Frans is roestig en mijn kennis van het Grieks zeer beperkt. De normale betekenis van 'connaître' is volgens mij echter gewoon 'kennen' en Segond vertaalt dan ook in overeenstemming met vele andere vertalers (letterlijk: "het is niet aan u te kennen de tijden etc"). Een kleine zoektocht leert ook dat 'kennen' een uiterst gangbare vertaling van het griekse ginôskô is:
1) to learn to know, come to know, get a knowledge of perceive, feel
a) to become known
2) to know, understand, perceive, have knowledge of
a) to understand
b) to know
3) Jewish idiom for sexual intercourse between a man and a woman
4) to become acquainted with, to know
De betekenis 'bestemmen' wordt in geen van de teksten gegeven. Datzelfde geldt ook voor Amos 3:2. Ik kan voor het hebreeuwse woord geen plaats vinden waar het vertaald wordt als 'beschikken'.
Het Griekse werkwoord ginôskô is een weergave van het Hebreeuwse werkwoord yada@.
Dit werkwoord, dat normaliter met weten of kennen wordt vertaald, betekent ongeveer “bestemmen” in Dt 9:24, Hos 13:5 en Amos 3:2. Zie hierover Theologisches Handwörterbuch zum Alten Testament I, 962.
In Amos 3:2 wordt deze betekenis dan ook in de volgende vertalingen gevolgd:
New International Version:
You only have I chosen of all the families of the earth; therefore I will punish you for all your sins.
NBG 2004:
Uit alle volken op aarde heb ik alleen jullie uitgekozen, en daarom zal ik jullie voor al je wandaden straffen.
Daar komt bij dat de discipelen ook helemaal niet vragen om iets te beschikken. Ze willen graag iets weten nl. of Jezus 'nu' het koninkrijk zou herstellen. En dus is Jezus' antwoord ontwijkend te noemen: Hij zegt geen ja en geen nee. Hij geeft zelfs niet een indicatie.
In dit verband is het van groot belang te onderkennen dat de term “tijden en gelegenheden” ontleend is aan Dan 2 :21. In laatstgenoemde tekst wordt al gezegd dat God deze tijden en gelegenheden kan veranderen.
Het gaat m.i. niet om het veranderen maar om het feit dat de tijden en gelegenheden in Gods hand zijn. Er is niets in het gedeelte dat suggereert dat God de tijden en gelegenheden gaat veranderen in de context van een laatste kans voor Israel e.d. Hetzelfde 'tijden en gelegenheden' vinden we in in 1 Thes.5. Ook daar ligt het accent op het verborgen zijn voor de mens en het in Gods handen liggen van de tijden en gelegenheden. Ook daar is geen sprake van verandering.
Eerlijk gezegd lees ik in 1 Thess 5:1-5 niet die verstrekkende stelling die jij eruit destilleert. Aangezien mij thans de tijd ontbreekt, zal ik er in een later stadium uitvoerig op ingaan. Ik wil nu alleen zeggen dat het veranderen van tijden regelmatig in de Bijbel voorkomt. Zo duurde het verblijf in de woestijn vanwege de ongehoorzaamheid van de Israëlieten 40 jaar (Num 14:34); de intocht in het beloofde land werd dus 38 jaar uitgesteld (Dt 2:14). Op het gebed van Hizkia werd diens leven met 15 jaar verlengd (2 Kon 20:6; Jes 38:5).
Volgens mij is dit een sluw poging om de bewijslast om te draaien. Ik heb nergens beweerd dat 1 van bovenstaande zaken zou berusten op toeval. Volgens mij bent u degene die stelt dat het geen toeval is, maar dan is het aan u dat te bewijzen (en de relevantie voor de discussie daarbij duidelijk te maken). Mijn wedervraag is op dit moment simpelweg: waar leert de bijbel dat bovenstaande zaken al dan niet toeval zijn?
Aangezien de Bijbel door de Heilige Geest is geïnspireerd (2 Tim 3:16; 2 Pt 1:21), is elk detail onder de leiding van de Heilige Geest tot stand gekomen. Dit sluit toeval in elk geval ten aanzien van de Schrift uit. Daarom staat er ook: “totdat de hemel en de aarde voorbijgaan, zal niet één jota of één tittel van de wet voorbijgaan, totdat alles ie gebeurd (Mt 5:18). Zie ook Lk 16:17.
Met mijn wedervraag heb ik overigens niet geprobeerd de bewijslast om te draaien. Ik wilde alleen weten welke verklaring anderen aan het door mij aan de orde gestelde verschijnsel geven.