Deze preek hoorde ik pas en ik vond het een supermooie preek. Daarom zet ik hem hier op het forum. Voor mij was het een eye-opener: ( Preek in RealMedia )
Als predikant kan ik genieten van een huwelijksgesprek. Zo’n verliefd stel dat vol grootse plannen bij je komt om de trouwdienst voor te bereiden. Vaak zijn dat openhartige ontmoetingen. En bijna nooit ontbreekt deze vraag: vertel eens, wat vind je het leukste én wat vind je het minst leuke aan die ander? Ja, ook dat laatste: het minst leuke. Want als je niet vóór je trouwen al iets van de schaduwzijde van je partner hebt ontdekt en daarmee hebt leren omgaan, dan valt het later ongetwijfeld tegen. Uit elke roze wolk vallen ooit regenbuien of hagelstenen, en daar moet je wel tegen kunnen. Maar vervolgens gaat het in zo’n gesprek vooral over het leuke of lieve van die ander. En dan wijzen mensen dít vaak aan als het meest wezenlijke in hun relatie: ‘ik kan bij hem of bij haar zo heerlijk mezelf zijn’.
Jezelf zijn, dat klinkt misschien wat modieus. Iedereen die tegenwoordig maar op zoek is naar zichzelf, naar zijn diepste wezen of eigenlijke ik, dat heeft ook iets vermoeiends. Je kunt je zelfs afvragen of er wel zoiets bestaat als ‘jezelf’, of dit zelf niet altijd in verandering is en beweging blijft. Maar zo’n bruidspaar weet precies waar het om gaat. Bij een ander ‘jezelf kunnen zijn’, dat is een ervaring van genade. Je wordt gezien, aanvaard en bemind. Gewoon zoals je bent, ook met die schaduwzijde. Je hoeft niet op je tenen te lopen of iets te bewijzen. Je kunt ontspannen zijn, niet bang voor hoge eisen of onredelijke kritiek. Je leeft vanuit een diep gevoel van verbondenheid en geborgenheid. Zoals in het Hooglied, zoals doorklinkt in het verlangen van dat meisje. Haar leven lijkt hard en thuis is het zwaar. En wat kan ze dan verlangen naar de warmte, de intimiteit en geborgenheid bij haar vriend. Die ander bij wie ze zichzelf is.
Maar nog even terug. Want het leukste huwelijksgesprek heb ik nog niet verteld. Het betrof een jonge bruid die een bijzondere band had met haar oma. Volgens haar een wijze vrouw met goede adviezen. ‘En wat raadt ze aan nu je gaat trouwen’, vroeg ik enigszins nieuwsgierig. Nou, vertelde ze vrolijk, met haar aanstaande man erbij - oma heeft gezegd: ‘De eerste 3 maanden flink ruzie maken’! Ongetwijfeld reageerde ik nogal verbaasd. Maar vervolgens werd het advies snel helder. De eerste maanden waarin je samenwoont, daarin worden de rollen verdeeld. Als je dan toelaat dat je partner gewoon zijn eigen gang gaat, zich drukt bij het huishouden, het liefst lekker op de bank ligt en nooit z’n rotzooi opruimt, dan kost het je jaren om dat later weer recht te trekken. ‘Meteen lik op stuk, goed ruzie maken’, luidde het advies van deze oma. Waarschijnlijk zelf door schade en schande wijs geworden.
Deze jonge bruid woonde nog thuis, dat kom je niet vaak meer tegen. Meestal hebben trouwlustige stellen al een tijd samengewoond en zijn de rollen ondertussen wel verdeeld. Een ontwikkeling waarin grote delen van de kerk zijn meegegroeid. Toch roept dat onder gelovigen nog wel eens vragen op. Samenwonen, seks voor het huwelijk, dat kom je in de bijbel toch niet tegen? Kan dat wel, mag dat wel? Je kunt je daarvan afmaken door op Adam en Eva te wijzen, die ook nooit getrouwd zijn. Of je kunt ondeugende verhalen noemen, zoals Ruth en Boaz op de dorsvloer, of deze twee geliefden in het Hooglied. Maar het grote verschil zit ‘m in de tijd, de cultuur. Want toentertijd werd een mens vaak niet oud, en daarom trouwde men al jong, als je 14 of 15 was. De jongen soms iets ouder, het meisje soms nog jonger. In de fase dat ze net geslachtsrijp werden en hun hormonen begonnen op te spelen. Men hoefde seksuele verlangens dus niet lang uit te stellen. Vaak hadden ouders de koppen al bij elkaar gestoken en een huwelijk geregeld. Zo ging dat toen, en je kunt het nog steeds tegenkomen in de oosterse wereld.
Tegenwoordig zijn mensen vaak twee keer zo oud als ze trouwen. Maar die gevoelens en verlangens zijn er al veel eerder. Die laten zich niet zomaar wegdrukken. En waarom zou je? Als twee mensen daar verantwoordelijk mee omgaan, over en weer, is dat vrij gewoon en gezond. En het is ook niet verkeerd dat mensen eerst samenwonen en dag en nacht met elkaar optrekken, voor ze een huwelijk sluiten. Kerken mogen dat best eens vaker hardop zeggen. De nieuwe tijd heeft ongetwijfeld veel goeds gebracht. Al is er ook die schaduwzijde: ik denk bijvoorbeeld aan wat je hoort over zeer jonge tienerseks. Vaak speelt dat zich af in een ongezonde, dwangmatige sfeer, omdat jongelui denken dat ze anders niet meetellen. Of neem de trieste verhalen over maagdenrovers: zielige jongens die er een kick van krijgen zoveel mogelijk jonge meiden te veroveren. ‘Het is jammer’, zo zei ooit een ouder iemand prachtig, ‘als jongelui de lente willen overslaan, en meteen de zomer in te duiken’. Dat klinkt ook door, tot drie keer toe, in het Hooglied. Dit bezwerende refrein: ‘jongens, meisjes, wek de liefde toch niet op, laat haar niet ontwaken vóórdat zij het wil’.
Dat brengt me bij dat mooie meisje uit Hooglied. Bij haar kleine zelfportret: ‘Zwart ben ik en mooi’. Vroeger stond er, nogal dubieus: ‘zwart máár mooi’. Terecht laat de Nieuwe Bijbel Vertaling nu zien dat het hier niet om een tegenstelling gaat. Want het gaat om haar donkere haren, die – waarschijnlijk vanwege de scheiding in het midden – de dichter doen denken aan uitstaand tentdoek. Daar is ze trots op. Minder blij is ze met haar huid. Want ook die is bijna zwart geblakerd in de brandende zon. Teken van een zwaar leven. Want zij, jong en kwetsbaar, moet de wijngaarden van haar broers bewaken. En ook - misschien hoort dat er wel bij - heeft ze de zorg over hun geiten. Dat vertelt vers 8: haar vriend hoedt de schapen, en zij houdt de geiten. Maar al met al heeft ze haar eigen wijngaard verwaarloosd, dat is haar eigen - sterk verweerde - lichaam, dat is haar schoonheid en aantrekkelijkheid. Die hebben er flink onder geleden. Ook door thuis, waar ze de warmte mist die ze wel bij haar vriend vindt. Waar haar broers hard voor haar zijn, waar vader afwezig lijkt en moeder zich nergens mee lijkt te bemoeien.
Bij haar vriend kan ze zichzelf zijn. Vindt ze die geborgenheid, die we allemaal nodig hebben in ons leven. Zo’n liefdevol mens bij wie je jezelf veilig voelt. Het zijn dingen die ook meespelen bij Johannes, in het begin van zijn eerste brief. Ik kan daar niet uitgebreid op ingaan, maar hier klinken dezelfde sleutelwoorden. Wie in liefde met Christus verbonden is, wie hem ontmoet als het levende woord, ervaart volgens de schrijver een diepe vreugde. Die weet zich geborgen in Gods genade, en zal proberen alle duisternis en bedrog achter zich laten. En samen vormen zulke gelovigen een heilzame gemeenschap, die iets uitstraalt van wat deze zondag heet ‘de barmhartigheid van God’. Een gemeente die niet leeft van macht of dwang, maar enkel van dit inzicht: ‘God is licht, God is liefde’. Daarín ben je geborgen, daaruít mag je leven!
In zo’n kerk kunnen mensen zichzelf zijn, en zich tegelijk aan anderen verbinden. Zo vormen ze samen een kudde, maar geen kudde schapen. Want dat is velen van ons vandaag de dag te sloom of volgzaam. Nee, kijk dan liever naar die kudde van het meisje. Moderne gelovigen lijken meer op de vaak eigenzinnige geiten die zij onder haar hoede heeft. Zij: het meisje met de mooie zwarte haren, volgens Hooglied golft het als een kudde geiten. Zij: zij moet ze in banen leiden, die groep nogal zelfbewuste dieren. Zo’n kudde geiten waar wij wel een beetje op lijken. Want dat mogen we zijn en blijven: eigenzinnige gelovigen die zichzelf durven zijn. En die tegelijk bouwen aan een gemeenschap waar mensen zich veilig weten en geborgen. Amen.
ds. Jan Offringa