Arco schreef:Het is wel van belang hoe je de boodschap brengt. Een prachtig Joods verhaal, het is ook niet meer dan een verhaal met een educatief karakter:
Een Joodse koning had op een nacht een nachtmerrie. Hij droomde dat al zijn tanden één voor één uit zijn mond vielen. Maar als hij wakker schrok voelde hij aan zijn tanden en die zaten er nog in. De hele nacht had hij last van deze nachtmerrie. Dus in de ochtend liet hij een profeet komen. Toen de profeet het verslag van de droom van de koning had beluisterd zei hij tegen de koning: "De uitvallende tanden stelt voor dat uw familie en vrienden komen te ontvallen". De koning werd heel boos en liet de profeet in de gevangenis zetten. De dienaren van de koning werden nerveus, want je zet immers geen profeet in de gevangenis. Daarom haalden de dienaren de koning over om een andere profeet te laten komen, misschien heeft deze een andere boodschap. Dus liet de koning een andere profeet komen en nadat deze de koning beluisterd had, zei hij: "O koning! Uw leven zal een lang leven zijn en uw regering lang. Er ontvallen u familie en vrienden, maar dat komt omdat u zo oud wordt."
De vraag is: welke van deze profeten heeft gelijk?
(PS: ga geen personen invullen in dit verhaal)
Als binnen een korte tijd alle familie & vrienden v.d. koning doodgingen had alleen de eerste profeet gelijk. Maar dit is Joods... misschien moet de moraal van het verhaal dan ook gezocht worden in de spitsvondigheid van de tweede profeet.
Ik hou me echter liever bezig met Bijbelse verhalen en dat is Israëlisch wat niet hetzelfde is als Joods. In de Bijbelse verhalen is er wel sprake van inspiratie door God Heilige Geest en gaat het niet om mensen naar de mond te praten maar om te getuigen van Gods wil zonder het zo aangenaam mogelijk te willen maken of de boodschap te veranderen. Het staat de profeet niet vrij om naar eigen voorkeur iets te verfraaien of om iets erger voor te stellen.
Daarom als eerste dit:
Deut. 18 schreef: 20 Maar de profeet die overmoedig handelt door een woord in Mijn Naam te spreken dat Ik hem niet geboden heb te spreken, of die in de naam van andere goden spreekt, die profeet zal sterven.
21 Wanneer u dan in uw hart zegt: Hoe kunnen wij het woord herkennen dat de HEERE niet gesproken heeft?
22 Wanneer die profeet in de Naam van de HEERE spreekt, en het gebeurt niet en het komt niet uit, dan is dat een woord dat de HEERE niet gesproken heeft. In overmoed heeft die profeet dat gesproken; wees niet bevreesd voor hem.
En:
Deut. 13 schreef: 1 Als in uw midden een profeet opstaat of iemand die dromen heeft, en u een teken of wonder geeft,
2 en dat teken of dat wonder waarvan hij tot u gesproken had, komt en hij zegt: Laten we achter andere goden aan gaan, die u niet kent, en laten we die dienen,
3 luister dan niet naar de woorden van die profeet of naar hem die die dromen heeft! Want de HEERE, uw God, stelt u dan op de proef om te weten of u de HEERE, uw God, liefhebt met heel uw hart en met heel uw ziel.
4 Achter de HEERE, uw God, moet u aan gaan, Hem moet u vrezen, Zijn geboden moet u in acht nemen en Zijn stem gehoorzamen; Hem moet u dienen en u aan Hem vasthouden.
5 En die profeet of hij die die dromen heeft, moet gedood worden, omdat hij heeft opgeroepen afvallig te worden aan de HEERE, uw God, Die u uit het land Egypte heeft geleid en u uit het slavenhuis verlost heeft; en omdat hij u wilde afbrengen van de weg die de HEERE, uw God, u geboden heeft daarop te gaan. Zo moet u het kwaad uit uw midden wegdoen.
Laat ik ook eens twee soorten van profeet aandragen, maar vanuit de Bijbel. En dan kan men kiezen wie de ware profeet was. Uit 1 Kon. 22:
De eerste soort profeet:
5 Verder zei Josafat tegen de koning van Israël: Vraag toch vandaag nog naar het woord van de HEERE.
6 Toen riep de koning van Israël de profeten bijeen, ongeveer vierhonderd man, en zei tegen hen: Zal ik tegen Ramoth in Gilead ten strijde trekken, of zal ik ervan afzien? Zij zeiden: Trek op, want de Heere zal hen in de hand van de koning geven.
Nogmaals hun antwoord:
10 Nu zaten de koning van Israël en Josafat, de koning van Juda, ieder op zijn troon, gekleed in staatsiegewaad op de dorsvloer, bij de ingang van de poort van Samaria. En al de profeten profeteerden in hun tegenwoordigheid.
11 Zedekia, de zoon van Kenaäna, had ijzeren horens voor zichzelf gemaakt, en zei: Zo zegt de HEERE: Hiermee zult u de Syriërs neerstoten, totdat u hen vernietigd hebt.
12 En alle profeten profeteerden hetzelfde: Trek op naar Ramoth in Gilead en u zult slagen, want de HEERE zal hen in de hand van de koning geven.
De tweede soort profeet:
7 Maar Josafat zei: Is er hier niet nog een profeet van de HEERE, zodat wij de HEERE door hem kunnen raadplegen?
8 Toen zei de koning van Israël tegen Josafat: Er is nog één man om door hem de HEERE te raadplegen, maar ík haat hem, want hij profeteert niets goeds over mij, alleen maar onheil: Micha, de zoon van Jimla. Josafat zei: Zo moet de koning niet spreken!
En zijn antwoord:
13 De bode nu die Micha was gaan roepen, sprak tot hem: Zie toch, de woorden van de profeten zijn eenstemmig in het voordeel van de koning. Laat toch uw woord als het woord van een van hen zijn, en spreek het goede.
14 Maar Micha zei: Zo waar de HEERE leeft, wat de HEERE tegen mij zegt, dat zal ik spreken.
15 Toen hij bij de koning kwam, zei de koning tegen hem: Micha, zullen wij tegen Ramoth in Gilead ten strijde trekken, of zullen wij ervan afzien? En hij zei tegen hem: Trek op, en u zult slagen, want de HEERE zal hen in de hand van de koning geven.
En zijn tweede antwoord:
16 De koning zei tegen hem: Hoeveel keer moet ik u nog bezweren dat u tot mij niets zult spreken dan alleen de waarheid, in de Naam van de HEERE?
17 Hij zei: Ik zag heel Israël overal verspreid op de bergen, als schapen die geen herder hebben. En de HEERE zei: Dezen hebben geen heer, laat ieder in vrede naar zijn huis terugkeren.
18 Toen zei de koning van Israël tegen Josafat: Heb ik niet tegen u gezegd: Hij zal over mij niets goeds profeteren, alleen maar onheil?
19 Verder zei Micha: Daarom, hoor het woord van de HEERE: Ik zag de HEERE op Zijn troon zitten, en heel het hemelse leger stond bij Hem, aan Zijn rechter- en aan Zijn linkerzijde.
20 En de HEERE zei: Wie zal Achab misleiden, zodat hij zal optrekken en bij Ramoth in Gilead zal vallen in de strijd? De een nu zei dit, en de ander zei dat.
21 Toen trad er een geest naar voren en ging voor het aangezicht van de HEERE staan. Hij zei: Ík zal hem misleiden. En de HEERE zei tegen hem: Waarmee?
22 Hij zei: Ik zal eropuit gaan en een leugengeest zijn in de mond van al zijn profeten. En Hij zei: U mag misleiden, en u zult er ook toe in staat zijn. Vertrek en doe het zo.
23 Welnu, zie, de HEERE heeft een leugengeest in de mond van al deze profeten van u gegeven, en de HEERE heeft onheil over u uitgesproken.
24 Toen kwam Zedekia, de zoon van Kenaäna, naar voren. Hij sloeg Micha op zijn kaak, en zei: langs welke weg is de Geest van de HEERE van mij weggegaan om tot u te spreken?
25 En Micha zei: Zie, u zult het zien, op de dag waarop u van kamer naar kamer gaat om u te verbergen.
26 Daarop zei de koning van Israël: Neem Micha mee en breng hem terug naar Amon, de leider van de stad, en naar Joas, de zoon van de koning.
27 En u moet zeggen: Dit zegt de koning: Zet deze man in de gevangenis en laat hem brood van verdrukking eten en water van verdrukking drinken, totdat ik in vrede terugkom.
28 Maar Micha zei: Als u echt in vrede terugkeert, heeft de HEERE niet door mij gesproken! Verder zei hij: Luister, volken, allemaal!