mohamed schreef:Hoe verklaar je 1 Kor. 7:18 dan als Paulus uitsluitend schreef aan heidenen zonder voorhuid?
Is iemand besneden zijnde geroepen? Die late zich geen voorhuid aantrekken. Is iemand in de voorhuid zijnde geroepen? Die late zich niet besnijden.
Dit zou een nogal loze opmerking zijn, met je pertinente nonsense.
Ik heb niet gezegd dat Paulus uitsluitend schreef aan niet-Joden, of dat hij uitsluitend preekte aan niet-Joden. Dat is wel steeds zijn hoofdpubliek, maar in de praktijk zijn dergelijke onderscheiden natuurlijk niet strikt vol te houden. In de gemeente van Korinte is het goed mogelijk dat er ook Joden lid waren (zie Handelingen). Maar de kwestie van besnijdenis lijkt er niet gespeeld te hebben.
Dus er zijn twee verklaringen mogelijk: Paulus schrijft hier over besnijdenis omdat dit relevant is voor een paar Korintische Joden. Of, wat waarschijnlijker is, Paulus gebruikt een theoretisch voorbeeld (hij verwijst in het vorige en volgende vers ook naar wat hij in het algemeen voorschrijft, vers 17 en 20) en past dat dan toe in het geval van slaven in de verzen 21-24.
Het is dus helemaal geen loze opmerking, maar effectieve argumentatie van Paulus.
En ook in Romeinen 7 vers 1 schrijft de apostel van de heidenen dat hij zich richt tot broeders die de wet kennen. En citeert vervolgens uit het OT. Dus nog maar een keer: de heidenen naar wie Paulus gezonden werd, hadden dezelfde oorsprong als de joden tot wie Petrus gezonden werd en daarom vergeleek hij ze ook beide met respectievelijk een wilde- en een edele olijfboom. Reageer daar nou eens op.
Die conclusie volgt natuurlijk helemaal niet uit die teksten. Misschien moet je een cursus logica volgen?
De gemeente in Rome, die Paulus niet zelf gesticht had, bestond voor een fors deel uit Joden, hoewel ze in de tijd van de brief niet de meerderheid lijken te vormen. Vandaar dat de issue van de verhouding tussen Israël en de kerk in deze brief zo belangrijk is. Dus onder zijn lezers bevonden zich Joden. Maar ook de niet-Joden kenden heel vaak de wet, omdat de eerste christenen vaak uit de kringen van de zogeheten 'godvrezenden' kwamen, niet-Joden met belangstelling en respect voor de Joodse God en godsdienst.