Cicero schreef:Ik denk niet of de redacteur 7:6 heeft toegevoegd. Waarschijnlijk vond hij die zinsnede al in P. Dat is althans de opvatting van Westermann en anderen. 7:11 is niet een herhaling, maar een precisering.
Waarom is door Friedman wel 7:6 gezien als invoeging van de redacteur en door Westermann weer niet. Een precisering, mooi gezegd. Ga je zo elke herhaling wegrederneren?
Cicero schreef:Die kwesties spelen in veel later tijd een rol, dus dat heeft niets met de redacteur te maken. Tussen de redacteur en de tekst die we hebben zitten eeuwen.
Het is hier in 8:17 zelfs zo dat de ktib voor de betere vorm wordt aangezien.
Weet je, had dan gewoon gezegd dat de keren dat de tekst waarin een ketiv/qere in de Massoretische teksten voorkomen in de fragmenten van de Dode Zee-rollen voor grofweg de helft het qere bevatten. Dat geldt bijvoorbeeld ook voor de Samaritaanse Pentateuch, ondanks dat die ook weleens het ketiv heeft, waar een fragment van de Dode Zee-rollen wel qere heeft.
Voor wat betreft 8:17, dan zie je dat de Samaritaanse Pentateuch het ketiv heeft, helaas geen fragment bij de Dode Zee-rollen met deze tekst, maar alle vertalingen hebben qere. Van de Septuaginta, de Peshitta tot de HSV aan toe. De betere vorm vertaalt zich niet in de vertalingen.
Het feit dat ketiv/qere voorkomen, is in het licht van de bronnentheorie een punt van zwakte. Als namelijk die redacteur er geweest is, dan hadden die fouten niet mogen voorkomen.
Cicero schreef:Onderbouw die laatste bewering eens. Ik heb hierboven aangegeven welke teksten tot P gerekend worden. In welk opzicht is dit narratologisch geen samenhangend, afgerond verhaal?
Bron JGenesis 6
1 En het gebeurde, toen de mensen zich op de aardbodem begonnen te vermenigvuldigen en er dochters bij hen geboren werden,
2 dat Gods zonen de dochters van de mensen zagen dat zij mooi waren, en zij namen zich vrouwen uit allen die zij uitgekozen hadden.
3 Toen zei de HEERE: Mijn Geest zal niet voor eeuwig met de mens twisten, omdat ook hij vlees is, maar zijn dagen zullen honderdtwintig jaar zijn.
4 In die dagen, en ook daarna, waren er reuzen op de aarde, toen Gods zonen bij de dochters van de mensen waren gekomen en die kinderen voor hen baarden; dit zijn de geweldenaars van oude tijden af, mannen van naam.
5 En de HEERE zag dat de slechtheid van de mens op de aarde groot was, en dat al de gedachtespinsels van zijn hart elke dag alleen maar slecht waren.
6 Toen kreeg de HEERE er berouw over dat Hij de mens op de aarde gemaakt had, en het bedroefde Hem in Zijn hart.
7 En de HEERE zei: Ik zal de mens, die Ik geschapen heb, van de aardbodem verdelgen, van de mens tot het vee, tot de kruipende dieren en tot de vogels in de lucht toe, want Ik heb er berouw over dat Ik hen gemaakt heb.
8 Maar Noach vond genade in de ogen van de HEERE. Genesis 7
1 Daarna zei de HEERE tegen Noach: Ga in de ark, u en heel uw gezin, want Ik heb gezien dat u te midden van uw tijdgenoten voor Mijn aangezicht rechtvaardig bent.
2 U moet voor uzelf van alle reine dieren zeven paar nemen, een mannetje en zijn vrouwtje; maar van de dieren die niet rein zijn, één paar, een mannetje en zijn vrouwtje;
3 ook van de vogels in de lucht zeven paar, mannelijk en vrouwelijk, om de soort op heel de aarde in leven te houden.
4 Want over nog zeven dagen zal Ik het op de aarde veertig dagen en veertig nachten laten regenen; en Ik zal al wat bestaat, wat Ik gemaakt heb, van de aardbodem verdelgen.
5 En Noach deed overeenkomstig alles wat de HEERE hem geboden had. 7 Toen ging Noach met zijn zonen, zijn vrouw en de vrouwen van zijn zonen met hem in de ark, vanwege het water van de vloed. 10 En het gebeurde na die zeven dagen dat het water van de vloed over de aarde kwam. 12 En er was regen op de aarde, veertig dagen en veertig nachten. En de HEERE sloot de deur achter hem toe.
17 En de vloed was veertig dagen op de aarde, en het water nam toe en hief de ark omhoog, zodat hij van de aarde oprees.
18 En het water steeg en nam sterk toe op de aarde; en de ark dreef op het water.
19 Het water steeg meer en meer op de aarde, zodat alle hoge bergen die onder heel de hemel zijn, bedekt werden.
20 Nog vijftien el daarboven steeg het water, en de bergen werden bedekt. 22 Alles met levensadem in zijn neusgaten van alles wat op het droge leefde, stierf.
23 Zo verdelgde Hij alles wat bestond, wat op de aardbodem was, van mens tot dier, tot kruipende dieren en vogels in de lucht; verdelgd werden zij van de aarde. Alleen Noach bleef over, en wat met hem in de ark was. Genesis 8
en de regen uit de hemel werd gestopt.
3 Vervolgens vloeide het water van boven de aarde terug, gaandeweg vloeide het terug. 6 En het gebeurde na verloop van veertig dagen dat Noach het venster van de ark, dat hij gemaakt had, opendeed. 8 Daarna liet hij een duif van bij zich los om te zien of het water op de aardbodem afgenomen was.
9 Maar de duif vond geen rustplaats voor de holte van haar voet; daarom keerde zij naar hem terug in de ark, want het water stond nog boven heel de aarde. Hij stak zijn hand uit, pakte haar en bracht haar bij zich in de ark.
10 En hij wachtte nog eens zeven dagen; toen liet hij de duif weer los uit de ark.
11 En de duif kwam naar hem toe tegen de avond; en zie, er was een afgebroken olijfblad in haar snavel; daaraan merkte Noach dat het water op de aarde afgenomen was.
12 Toen wachtte hij nog eens zeven dagen. Hij liet de duif los, maar zij keerde niet meer naar hem terug. Toen nam Noach het luik van de ark weg en keek naar buiten, en zie, de aardbodem was opgedroogd.
14 In de tweede maand, op de zevenentwintigste dag van de maand, was de aarde droog geworden.
15 Toen sprak God tot Noach:
16 Ga de ark uit, u, uw vrouw, uw zonen en de vrouwen van uw zonen met u.
17 Laat al de dieren die bij u zijn van alle vlees, de vogels, het vee en alle kruipende dieren, die over de aarde kruipen, met u naar buiten gaan, zodat zij zich overvloedig uitbreiden op de aarde en vruchtbaar zijn en talrijk worden op de aarde.
18 Toen ging Noach naar buiten, en zijn zonen, zijn vrouw en de vrouwen van zijn zonen met hem.
19 Alle dieren, alle kruipende dieren en alle vogels, alles wat zich op de aarde beweegt, overeenkomstig hun soorten, gingen de ark uit. Genesis 9
18 En de zonen van Noach, die uit de ark gingen, waren Sem, Cham en Jafeth; Cham is de vader van Kanaän.
19 Deze drie waren de zonen van Noach; en uit hen is heel de aarde bevolkt.
20 En Noach werd landbouwer en plantte een wijngaard.
21 Hij dronk van de wijn en werd dronken; en hij ontkleedde zich midden in zijn tent.
22 En Cham, de vader van Kanaän, zag de naaktheid van zijn vader en vertelde het aan zijn beide broers buiten.
23 Toen namen Sem en Jafeth een kleed, legden het op hun beider schouders, liepen achteruit en bedekten de naaktheid van hun vader, met het gezicht afgewend, zodat zij de naaktheid van hun vader niet zagen.
24 Toen ontwaakte Noach uit zijn roes en kwam hij te weten wat zijn jongste zoon hem aangedaan had.
25 Hij zei: Vervloekt is Kanaän! Laat hij voor zijn broers een dienaar van dienaren zijn!
26 Ook zei hij: Gezegend is de HEERE, de God van Sem! Laat Kanaän een dienaar voor hem zijn!
27 Laat God Jafeth uitbreiden en laat hij in de tenten van Sem wonen! En laat Kanaän voor hem een dienaar zijn! Bron PGenesis 6
9 Dit zijn de afstammelingen van Noach. Noach was een rechtvaardig, oprecht man onder zijn tijdgenoten. Noach wandelde met God.
10 En Noach verwekte drie zonen: Sem, Cham en Jafeth.
11 Maar de aarde was verdorven voor Gods aangezicht en de aarde was vol met geweld.
12 Toen zag God de aarde, en zie, zij was verdorven; want alle vlees had een verdorven levenswandel op de aarde.
13 Daarom zei God tegen Noach: Het einde van alle vlees is voor Mijn aangezicht gekomen, want de aarde is door hen vervuld met geweld; en zie, Ik ga hen met de aarde te gronde richten.
14 Maak voor uzelf een ark van goferhout. In vakken ingedeeld moet u deze ark maken en hem vanbinnen en vanbuiten met pek bestrijken.
15 Zo moet u hem maken: driehonderd el moet de lengte van de ark zijn, vijftig el zijn breedte en dertig el zijn hoogte.
16 U moet een lichtopening in de ark maken, en de ark afwerken tot op een el van boven; en de deur van de ark moet u aan de zijkant plaatsen. U moet er een onderste, een tweede en een derde verdieping in maken.
17 En Ik, zie, Ik ga een watervloed over de aarde brengen om alle vlees waarin een levensgeest is, van onder de hemel te gronde te richten; alles wat op de aarde is, zal de geest geven.
18 Maar met u zal Ik Mijn verbond maken; en u moet in de ark gaan, u, uw zonen, uw vrouw en de vrouwen van uw zonen met u.
19 En u moet van al wat leeft, van alle vlees, twee van elk in de ark laten komen om ze met u in leven te houden: een mannetje en een vrouwtje moeten het zijn.
20 Van de vogels naar hun soort, van het vee naar zijn soort, en van de kruipende dieren van de aardbodem naar hun soort, zullen er twee naar u toe komen, om ze in leven te houden.
21 En u, neem voor uzelf van al het voedsel dat gegeten wordt, en verzamel dat bij u, zodat het voor u en voor hen tot voedsel zal zijn.
22 En Noach deed het; overeenkomstig alles wat God hem geboden had, zo deed hij. Genesis 7
8 Van de reine dieren, van de dieren die niet rein waren, van de vogels en van alles wat over de aardbodem kruipt,
9 kwamen er twee aan twee naar Noach in de ark, mannelijk en vrouwelijk, zoals God aan Noach geboden had. 11 In het zeshonderdste levensjaar van Noach, in de tweede maand, op de zeventiende dag van de maand, op die dag zijn alle bronnen van de grote watervloed opengebarsten en de sluizen van de hemel opengezet. 13 Op diezelfde dag gingen Noach en Sem, Cham en Jafeth, de zonen van Noach, en ook Noachs vrouw en de drie vrouwen van zijn zonen met hen in de ark,
14 zij, en al de wilde dieren naar hun soort, al het vee naar zijn soort, alle kruipende dieren, die over de aarde kruipen, naar hun soort, en alle vogels naar hun soort, al wat gevleugeld is.
15 En van alle vlees waar een levensgeest in was, kwamen ze naar Noach in de ark, twee aan twee.
16 En die kwamen, kwamen als mannelijk en vrouwelijk, van alle vlees, zoals God hem geboden had. 21 En alle vlees dat zich op de aarde bewoog, gaf de geest: de vogels, het vee, de wilde dieren en alle kruipende dieren, die over de aarde kropen, en alle mensen. 24 En het water had honderdvijftig dagen lang de overhand op de aarde. Genesis 8
1 En God dacht aan Noach en aan al de wilde dieren en al het vee dat bij hem in de ark was; en God liet wind over de aarde gaan, zodat het water bedaarde.
2 Ook werden de bronnen van de watervloed en de sluizen van de hemel gesloten, Na verloop van honderdvijftig dagen werd het water minder.
4 En de ark bleef in de zevende maand, op de zeventiende dag van de maand, vastzitten op het gebergte van Ararat.
5 En gaandeweg werd het water minder, tot aan de tiende maand. In de tiende maand, op de eerste dag van de maand, werden de toppen van de bergen zichtbaar. 7 En hij liet een raaf los, die heen en weer bleef vliegen totdat het water van boven de aarde opgedroogd was. 13 En het was in het zeshonderdeerste jaar, in de eerste maand, op de eerste dag van die maand, dat het water van boven de aarde opgedroogd was. 20 En Noach bouwde een altaar voor de HEERE; en hij nam van al het reine vee en van alle reine vogels, en bracht brandoffers op dat altaar.
21 En de HEERE rook die aangename geur, en de HEERE zei in Zijn hart: Ik zal de aardbodem voortaan niet meer vervloeken vanwege de mens; de gedachtespinsels van het hart van de mens zijn immers slecht, van zijn jeugd af; en Ik zal voortaan niet al het levende meer doden, zoals Ik gedaan heb.
22 Voortaan, al de dagen van de aarde, zullen zaaitijd en oogsttijd, koude en hitte, zomer en winter, dag en nacht niet ophouden. Genesis 9
1 Toen zegende God Noach en zijn zonen en Hij zei tegen hen: Wees vruchtbaar, word talrijk en vervul de aarde!
2 Vrees en schrik voor u zal er zijn bij alle dieren van de aarde en bij alle vogels in de lucht, bij alles wat over de aardbodem kruipt en bij alle vissen in de zee; zij zijn in uw hand gegeven.
3 Alles wat zich beweegt, waarin leven is, zal u tot voedsel dienen; Ik heb het u allemaal gegeven, evenals het groene gewas.
4 Maar vlees met zijn leven, zijn bloed, er nog in mag u niet eten.
5 Voorzeker, Ik zal vergelding eisen voor uw bloed, voor uw levens. Van de hand van alle dieren zal Ik vergelding eisen; ook van de hand van de mens, van de hand van ieders broeder, zal Ik vergelding eisen voor het leven van de mens.
6 Vergiet iemand het bloed van de mens, door de mens zal diens bloed vergoten worden; want naar het beeld van God heeft Hij de mens gemaakt.
7 Wat u betreft, wees vruchtbaar en word talrijk; breid u overvloedig uit op de aarde, en word talrijk daarop.
8 En God zei tegen Noach en zijn zonen met hem:
9 En Ik, zie, Ik maak Mijn verbond met u, met uw nageslacht na u,
10 en met alle levende wezens die bij u zijn: de vogels, het vee en alle dieren van de aarde met u; van alles wat uit de ark is gegaan, tot alle dieren van de aarde toe.
11 Ik maak Mijn verbond met u, dat niet meer alle vlees door het water van een vloed zal worden uitgeroeid, en dat er geen vloed meer zal zijn om de aarde te gronde te richten.
12 En God zei: Dit is het teken van het verbond dat Ik geef tussen Mij en u, en alle levende wezens die bij u zijn, alle generaties door tot in eeuwigheid:
13 Mijn boog heb Ik in de wolken gegeven; die zal dienen als teken van het verbond tussen Mij en de aarde.
14 Het zal gebeuren, als Ik wolken boven de aarde breng en de boog in de wolken gezien wordt,
15 dat Ik aan Mijn verbond zal denken, dat er is tussen Mij en u en alle levende wezens van alle vlees. Het water zal niet meer tot een vloed worden om alle vlees te gronde te richten.
16 Als deze boog in de wolken is, zal Ik hem zien, en denken aan het eeuwig verbond tussen God en alle levende wezens van alle vlees dat op de aarde is.
17 God zei dus tegen Noach: Dit is het teken van het verbond dat Ik gemaakt heb tussen Mij en alle vlees dat op de aarde is. RedacteurGenesis 6
Genesis 7
6 Noach was zeshonderd jaar oud toen de watervloed over de aarde kwam. Genesis 8
Genesis 9
28 En Noach leefde na de vloed driehonderdvijftig jaar.
29 Zo waren al de dagen van Noach negenhonderdvijftig jaar; en hij stierf. - In bron J ontbreekt het hele gedeelte van de bouw van de ark. Ineens krijgt Noach de opdracht om de ark binnen te gaan, waar komt die ark vandaan?
- In Bron J staat er ineens “Elohiem” (God) in 8:15, waardoor Westermann het snel heeft ingedeeld in bron P.
- In bron P brengt Noach een offer na de zondvloed, maar spreekt alleen over twee van elk soort dieren, terwijl in bron J van de reine dieren er zeven meegingen. Zou dan in bron P het bewijs staan van het uitsterven van de Dodo?
- Bron J behandelt niets van het verbond dat God met Noach en zijn nageslacht sluit, waarom niet? Wil bron J de impressie achterlaten dat er nog een zondvloed zou kunnen komen?
Zomaar een paar inhoudelijk zaken waaruit blijkt dat het opknippen in bronnen niet deugt.
Cicero schreef:En 'sluitend argument' waarvoor? Het feit dat zowel J als P alle onderdelen van het verhaal hebben (alleen J heeft op twee kleinere onderdelen geen tegenhanger van P), is één van de argumenten dat we hier te maken hebben met twee bronnen. Daarbij komen nog de andere genoemde argumenten, die samen convergeren naar de door mij aangehangen conclusie.
Het ontbreken van de bouw van de ark is geen klein onderdeel. Dat ding was 135 meter lang bij 22 meter breed bij 13 meter hoog. Die andere genoemde argumenten zijn wat mij betreft een samenraapsel van zaken om de theorie levend te houden, in plaats van diepgaande studie.
Cicero schreef:Nee dat is een onjuiste constatering. In de wetenschap geldt in het algemeen dat een theorie/hypothese die breed gedragen wordt, door allerlei soorten van bewijs wordt ondersteund. In dit geval wijs ik erop, dat de afzonderlijke argumenten misschien niet doorslaggevend zijn, maar dat de kracht van de verklaring erin ligt, dat er vanuit verschillende invalshoeken argumenten naar eenzelfde verklaring wijzen. In zo'n geval ontstaat er een brede consensus, omdat wetenschappers voor de eenvoudigste verklaring moeten kiezen. Ik merk dit dus op in het kader van de wetenschappelijke werkwijze.
Wat jij nu doet, is voor elk deelargument een tamelijk zwakke ad-hocweerlegging maken.
Elk deelargument torpedeer ik met valide weerleggingen, die jij angstvallig “zwak” en “ad-hoc” gaat noemen. Die deelargumenten zijn onsamenhangend en zijn door elke serieuze Bijbellezer te weerleggen. Het feit dat jij het Nieuw Testament als bewijs voor het auteurschap van Mozes ter zijde wijst, is een bewijs dat jij de Bijbel als geheel niet accepteert. Misschien wel voor je geloof in Jezus Christus, maar zeker niet in de basis van het Woord van God.
Volgens mij moet jij je ontzag voor wetenschappers als Friedman en Westermann afzweren en eerst eens zelf gaan lezen en studeren. Want een hypothese als de documentaire hypothese is destructief aan de Waarheid van Gods Woord. Jezus zei dat de Torah door Mozes is geschreven, niet uit plichtsbesef of traditiegetrouw, maar omdat het zo is. Hij had de plicht om mensen de waarheid te vertellen! Daar past niet bij dat hij een verhaal van meerdere bronnen laat liggen.
Cicero schreef:Natuurlijk zijn ze wel afzonderlijk te lezen; anders zou je moeten aantonen dat voor élk JHWH-verhaal een aanvullend Elohim-verhaal bestaat.
Ook zal ik niet ontkennen dat de teksten elkaar aanvullen in de tegenwoordige samenhang. Toch zijn er ook tegenspraken, bijvoorbeeld bij welke dieren de ark in moeten en hoeveel.
Maar literair gezien zit je wel met een probleem, omdat bijvoorbeeld 6:9 toch echt overkomt als een nieuw begin van het verhaal, waarna hetzelfde in een alternatieve versie herhaald wordt. Dit is geen gebruikelijke compositiewijze.
In elk ander geval bij oude teksten, zou men zeggen, zeker als die herhaling zich nog vaker voordoet in het verhaal, dat twee bronnen zijn samengesteld. Waarom hier niet? Dat riekt naar special pleading.
Ik heb al aangetoond dat voor het tekstgedeelte Gen. 6-9 de bronnen afzonderlijk niet al te best lezen. Dat had ik ook al aangetoond met Gen. 25. Blijf toch niet hangen in deze fantasie! Er is geen tegenspraak over hoeveel dieren in de ark gingen. 2 van de onreine dieren en 14 van de reine dieren. Als je het verhaal gaat opknippen, ja dan is het logisch dat het dan tegenstrijdig is. Maar in één doorgaand verhaal, is de nadere specificatie helemaal prima. Met deze opmerking “welke dieren de ark in moeten en hoeveel” val je naar het niveau van National Geographic Channel. Daar weten ze hoe ze uit hun nek moeten kletsen.
Cicero schreef:Dat is onzin, waarom zou je dat verwachten? Zoals gezegd, is het geen voorwaarde voor de bronnentheorie dat ze in alles verschillen of voor alles verschillende uitdrukkingen gebruiken.
Er is uitgebreid onderzoek gedaan naar de verschillende woorden en uitdrukkingen. Ik ga dat natuurlijk niet allemaal overtikken, daar heb ik geen tijd voor.
P-terminologie is bijvoorbeeld:
"op diezelfde dag" (7:13)
"wees vruchtbaar en wordt talrijk" (8:17; 9:1.7)
"el" (6:15; 8:20)
Typisch P is uitgebreide dateringen, getallen, opsommingen en dergelijke.
Het hele opknippen begint met het feit dat er “Heere” of “God” wordt gebruikt. Als die verschillende bronnen er zijn geweest, dan had je meer specifieke verschillen verwacht, zoals ik al zei “amar” en “davar”. Maar het gekke is, de overeenkomsten zijn meer overduidelijk: “zien” in 6:5 en 6:12, “geboden” in 6:22 en 7:5. Dus die verschillende uitdrukkingen zijn er niet.
Het mag dan geen voorwaarde zijn, maar wat dan wel? Omdat verschillende karaktereigenschappen worden genoemd, dat levert eventuele verschillen op, maar zijn geen bewijs voor de bronnen.
Het blijkt maar weer dat je zelf geen onderzoek doet, omdat je overtikt en overneemt wat een ander zegt. Ik ken iemand die 40 jaar lang onderzoek heeft gedaan, maar de uitslag blijkt dat zijn verhaal niet deugt. Jammer voor die 40 jaar. Dus hoe uitgebreid en hoe lang er onderzoek gedaan is, zegt nog niets over de juistheid van de uitkomst. Check altijd wat je leest!
8:17 wordt door Friedman onder bron J ingedeeld. Dus wat nou P-terminologie? Het scheppen van de mens wordt in Gen. 1 ingedeeld in bron P, terwijl in 6:7 in bron J. 6:3, 7:4, 12, 20, etc. zijn allemaal getallen, allemaal ingedeeld in bron J. Heb je hiervoor ook een redernatie?
Cicero schreef:Als je bijvoorbeeld alle kleine eenheden waarin precieze dateringen genoemd worden, bij elkaar zet, heb je allemaal P-teksten.
Mannelijk en vrouwelijk hoort bij P, mannetje en wijfje bij J.
Als je dit voor alle termen en uitdrukkingen doorvoert, ontstaat er een duidelijk patroon.
Mannelijk (zachar) tref je aan in
Gen. 1:27, 5:2, 6:19, 7:3, 9, 16.
Mannetje (iesj) tref je aan in
Gen. 2:23, 24, 3:6, 16, 4:1, 23, 6:9, 7:2, 9:5, 20.
Voor deze termen en uitdrukkingen geldt dit al niet. Dus waarom zou het voor die andere termen en uitdrukkingen wel zijn?
BTW: opvallend dat in 7:2 staat “een mannetje en
zijn vrouwtje”. Is dat omdat het dan juist tegenstelling vormt met 6:2: die zij maar uitkozen? Grappig.
Cicero schreef:Als jouw verklaring niets met deze discussie te maken heeft, doet het hier niet ter zake.
Dat is maar half waar. Een theologische verklaring is misschien niet passend in deze discussie, maar de taalkundige verklaring wel. Namelijk de gebrekkige spelling, die in latere tijden niet gebruikelijk is. Dus als je daar een weerwoord op heb, hoor ik het graag. En kom niet met een praatje over een mogelijk vroege afkomst van de betreffende tekst, want dan kan je net zo goed betogen dat de hele Torah geschreven is door Mozes.
Cicero schreef:Ehm.. dit is ook niet bedoeld als taalkundig bewijs.
Het is bedoeld als literair/narratologisch bewijs, namelijk dat er twee zelfstandige verhalen zijn, die los van elkaar gelezen kunnen worden, zonder dat je het idee hebt dat er een deel van het verhaal mist.
Oudtestamentici die deze of een vergelijkbare indeling maken, doen dat niet op basis van een lekker gevoel, maar op basis van een uitgebreide bestudering van alle details van de tekst. Iedereen kan dat tot op zekere hoogte meedoen, en daarom geef ik hier ook de indeling. Als je gewoon je bijbeltje pakt, en je gaat de verdubbelingen steeds uitsplitsen, dan kom je ongeveer uit zoals in de indeling die ik gaf.
En het blijkt dus, dat hoe je deze hoofdstukken ook benaderd: vanuit de stijl, de verhaalkunde, de taalkunde, de theologie, enzovoort, dat je steeds tamelijk consequent twee bronnen kunt onderscheiden.
Dat valt niet weg te wuiven met 'karakterverschil'. Zo'n manier van componeren bestond niet.
Als er twee verhalen zouden zijn, heb ik hierboven al aangetoond dat die verhalen niet zelfstandig zijn, omdat zij cruciale feiten missen als afzonderlijke verhalen. De details van de tekst zijn ook taalkundig. En die taalkundige bewijs ontbreekt. En als ik mijn bijbeltje pak, dan zie ik een prachtig verhaal van een Heer die Zijn schepping liefheeft en tegelijkertijd een rechtvaardig God is. Die indeling is er niet, is er nooit geweest en bestaat alleen bij mensen die denken dat verdubbelingen niet zouden mogen zijn in één verhaal.
En je laatste opmerking, dat is echt zo hoogmoedig. Is dat alleen omdat je dit nergens anders vind? Is dat alleen omdat je denkt dat er toch iets van evolutie moet zijn geweest? Haal je kritisch zijn en sceptisch niet door elkaar?
Al eerder heb ik gezegd dat er meer dan 500 woordverbanden, 170 paronomasieën, etc. zijn. Die kan je niet isoleren tot één bron, die kom je overal tegen. Een beetje Hebraïst is in staat om wel wat aan woordverbanden te verzinnen, maar zeker niet zo dat je dan op zulke aantallen en bepaalde verbanden uitkomt. Zelfs de woordverband-kampioen Jesaja komt “maar” tot 300. En ook hij had hulp van de Heilige Geest.
Cicero schreef:Natuurlijk is het niet zeker, maar wel waarschijnlijk.
Erg wetenschappelijk is het niet, deze opmerking. Er is geen enkel bewijs, maar omwille van de theorie, dan noem je Deuteronomium als kanshebber. Terwijl de tekst zelf spreekt over “de gehele wet van Mozes”. Vreemd.
Cicero schreef:Aramese invloeden ontbreken niet geheel in de Pentateuch. Zoals ik al zei, de situatie maakt alleen waarschijnlijk dat het grootste deel van de Pentateuch geschreven moet zijn vóórdat het Aramees de eerste taal werd van veel Israëlieten, dus voor de Perzische tijd.
Niet geheel? Slechts één Aramese naam in de tekst, inderdaad niet helemaal. Maar het is wel heel mager. En ik zei ook dat Aramees al ver voor de tijd van de Perzen werd gesproken, in het Babylonische Rijk en het Assyrische Rijk.
Cicero schreef:Jij brengt een bezwaar in, ik beargumenteer waarom dit geen bezwaar hoeft te zijn.
Weinig argument, als ik zo teruglees. Meer een poging om het inhoudelijke bezwaar kunstig te omzeilen.
Blijft staan dat de latere Hebreeuwse teksten een volledige spelling kent, terwijl de vroegere teksten en de Pentateuch vooral gebrekkig gespeld zijn.
Cicero schreef:Dan zul je dat laatste toch preciezer moeten beargumenteren, want ik heb in jouw teksten geen samenhangende argumenten kunnen zien waarom deze woorden de bronnentheorie onderuit halen.
Jij betoogt met ondersteuning van deelargumenten, dan kan je argumenten per deel ontvangen. Vele argumenten zijn al de revue gepasseerd, die jij wegwuift onder allerlei onsamenhangende argumenten. De genoemde woorden zijn bijzonder vanwege het zeldzame voorkomen, enkele daarvan zijn uit vroeg-Egyptisch (niet uit het Egyptisch gangbaar in de tijd dat de bronnen zouden zijn ontstaan) en het gebruik ervan in verschillende veronderstelde bronnen.
Cicero schreef:Verder blijkt hier weer dat je niet wetenschappelijk te werk wil gaan, maar slechts de Bijbel in bescherming wilt nemen. Dat is niet onbevooroordeeld. Voor mij zou het geheel acceptabel zijn als Mozes de auteur was. Van een motief om de Bijbel onderuit te halen aan mijn kant is dus geen sprake. Alleen het bewijs wijst ergens anders naar.
Laat één ding heel helder zijn: ik hoef de Bijbel niet in bescherming te nemen. Vanuit mijn kennis ageer ik tegen het sprookje van de bronnentheorie. En bij mij is het zo: “De vrees des HEEREN is het beginsel der wetenschap”.
En hoe moet je bewijzen dat er geen bewijs is? Dan moet je komen met argumenten, zoals zeldzame woorden, leenwoorden, spelling, etc. Dan moet je komen met oude bronnen die stellen dat Mozes de Torah heeft geschreven: Jozua, 2 Kon. 23, Nieuwe Testament, Flavius, Talmoed, kerkvaders, etc. Dan moet je aantonen dat het klankverschil niet slaat op een bronverschil, maar op een karakterverschil.
Als je wordt tegengesproken met “de Bijbelwetenschap begon pas in de 19e eeuw”, maar erger dat de Heere Jezus, Mijn Verlosser, geen letterkundige hoeft te zijn en het mis heeft dat Mozes de Torah heeft geschreven, dan moet ik toch wel heel gek zijn om te blijven reageren. Want er is een tekst die zegt: “Antwoord een dwaas niet naar zijn dwaasheid” en ook: “Antwoord een dwaas naar zijn dwaasheid”.
Nog even mijn argumenten op een rij:
Tanach (OT) teksten met Mozes als auteur genoemd:
Ex. 17:14, Num. 33:2, Deut. 31:9, 19, 22 en 24
NT teksten met citaat en Mozes als auteur:
Mat. 8:4, 19:7, 22:24, Mark. 1:44, 7:10, 10:4, 12:19, 26, Luk. 2:22, 5:14, 20:28, 37, Joh. 8:5, Hand. 3:22, Rom. 10:5, 19, 1 Kor. 9:9, Hebr. 12:22
NT teksten met Mozes als auteur genoemd:
Luk. 16:29, 24:27, Joh. 1:17, 46, 5:46, 7:19, 23, Hand. 13:39, 15:5, 21, 26:22, 28:23, 2 Kor. 3:15, Hebr. 10:28
Jozua, Misjna, Talmoed, Midrasj, Sirach Flavius, kerkvaders, en zo meer zeggen allemaal dat Mozes de auteur van de Torah/Pentateuch is.
Een late datering van de Pentateuch heeft een aantal taalkundige problemen:
1. In de Hebreeuwse spelling is het mogelijk om chaser (gebrekkig) en malé (volledig) te spellen. Omdat het Hebreeuws geen klinkers kent, maar wel enkele letters die zich voordoen als klinkers, de zogenaamde leesmoeders. Voornamelijk de letters aleph, hé, waav en jod worden gebruikt om een klinker weer te geven. Het opvallende is dat in de Pentateuch vooral chaser gespeld wordt, terwijl de latere profeten en andere latere teksten veel vaker malé gespeld wordt. Dit heeft mogelijk te maken met de bekendheid van de uitspraak, want de niqoed (leestekens) is een latere uitvinding. Dus als je uitgaat van een late datering, waarom is in de Pentateuch dan vaker chaser gespeld, in plaats van de toen gangbare malé spelling?
2. Het gebruik van leenwoorden. Het is opvallend dat in de Pentateuch met enige regelmaat gebruik maakt van Egyptische leenwoorden. Het meest bekende voorbeeld is “tevah” (kist/ark), gebruikt voor de ark van Noach en de ark van Mozes. Dit woord tref je nergens anders meer aan. Volgens de documentaire hypothese tref je het woord aan in de bronnen E en P. Opvallend dat dit zeldzame woord in twee bronnen voorkomt. Daarnaast is het ook opvallend de afwezigheid van Aramese leenwoorden. Rond de Babylonische ballingschap doen veel Aramese leenwoorden hun intrede in het Hebreeuws. In de Pentateuch komt maar één Aramees woord voor, en dat is zelfs een naam. Als de Pentateuch laat gedateerd moet worden, zoals de documentaire hypothese betoogd, waarom zijn er geen Aramese leenwoorden in de Pentateuch te vinden en juist wel Egyptische leenwoorden, zoals achlamah, chanik, leshem, sha`atnez en tachara?
3. In de Pentateuch komt een aantal keren het zogenaamde ketiv/qere voor. (voor degene die dat niet weet: in de tekst zijn soms wat woorden te vinden, waarvan het vermoeden is dat deze onjuist zijn gespeld. Maar uit respect voor de tekst, hebben de latere Masoreten de tekst laten staan en in de kantlijn een aantekening gemaakt. Hierdoor weet de lezer, dat de tekst iets anders uitgesproken moet worden. Ketiv is het geschrevene, het qere is de uitspraak. De meeste vertalingen gaan mee met het qere) Waarom heeft de redacteur de ketiv/qere teksten niet gecorrigeerd? Neem nu de Samaritaanse Pentateuch, daarin zijn de meeste ketiv/qere gecorrigeerd naar qere.
Een aantal andere problemen met een late datering van Pentateuch:
1. In Gen. 13:10 wordt de Jordaanvallei vergeleken met ‘het land Egypte, in de richting van Zoar’. Mozes kende het land Egypte, hij kon dus indenken hoe de Jordaanvallei eruit zag voor de verwoesting van Sodom en Gomorra. Bij een datering rondom de Babylonische ballingschap verwacht je eerder een vergelijking met Mesopotamië. Hoe kan dat?
2. De geografische omschrijvingen en de omschrijvingen van de flora en fauna is onmiskenbaar meer Egyptisch dan Mesopotamisch. Bijvoorbeeld de zeekoeienhuid die gebruikt werd voor de tabernakel is te vinden in de Rode Zee, maar niet in Israël of Mesopotamië. Hoe kan dat?
3. De Ketef Hinnom Scroll is een zilveren rol uit de 7e eeuw voor Chr. Het bevat de tekst uit Num. 6:24-26. Deze tekst valt volgens de Documentaire Hypothese onder bron P. Deze bron wordt verondersteld uit de 5e eeuw voor Chr. te zijn. Dus de gevonden tekst is ouder dan de veronderstelde tekstbron. Hoe kan dat? Voor alle dateringen geldt: je kan de bron net zo lang vervroegen tot je bij Mozes uitkomt.
4. De documentaire hypothese gaat uit van de gedachte dat de schrijfkunst niet zo vroeg, als in de tijd van Mozes, kan bestaan. De evolutionaire gedachte draagt daaraan bij. Echter, juist in de laatste jaren zijn er vondsten gedaan waaruit blijkt dat de schrijfkunst wel al bestond in de tijd van Mozes. De Ras Shamra inscripties, de Amarna brieven en de Kanaänitische inscriptie op de traditionele berg Sinaï zijn daar bewijzen van.
"Vertrouw op de HEERE met heel je hart, en steun op je eigen inzicht niet." - Spr. 3:5