pindas83 schreef:ik kan me voorstellen dat de moordenaar aan het kruis weinig goeds in z'n leven gedaan heeft, integendeel zelfs. Toch ontvangt hij GENADE!
hij erkende Jezus (geloof) en sprak het uit (werk)
pindas83 schreef:Zo ook met Paulus die wel dacht dat hij het goede deed maar het tegendeel bleek waar, maar ook hij ontving ondanks dat genade.
lijkt mij dat het goede werk van Paulus niet onzichtbaar is... Ben er ook redelijk van overtuigd dat hij geloofde...
pindas83 schreef:Je moet er dus voor oppassen, goede werken als voorwaarde voor genade te gaan zien. Zo is het niet.
het is geloof én werken, niet óf... en genade krijg je iedere dag, ook degenen die niet geloven. We moeten genade niet als iets super spiritueel zien, het is de kracht krijgen iets te doen.
pindas83 schreef:Kan iemand mij in dit kader uitleggen wat de (bijbels) onderbouwde theologie is voor onderstaande quote? Of is dit ook gestoeld op traditie?
Quote paus:
Verder kan de aflaat van het Heilig Jaar ook verkregen worden voor de overledenen. Wij zijn aan hen gebonden door de getuigenis van geloof en liefde die zij ons nagelaten hebben. Net zoals wij hen gedenken in de Eucharistieviering kunnen wij voor hen, in de het grote mysterie van de gemeenschap van de heiligen, voor hen bidden dat het barmhartig gelaat van de Vader hen bevrijdt van elk overblijfsel van zonden en hen stevig omhelst in de oneindige zaligheid.
uit 2 makkabeen:
2 Makkabeeën verteld om tot/voor de doden te bidden en om een offer te brengen voor de zonden van de overledene. Een citaat uit 2 Makk. 12 : 43 - 45 zegt: "Daarna hield hij onder zijn soldaten een inzameling die tweeduizend drachmen zilver opbracht. Hij zond dat geld naar Jeruzalem voor een zondeoffer.
Tevens vinden we in 2 Makk. 15 : 11 - 14 een verwijzing naar heiligen die in de hemel voor mensen bidden: Onias, de vroegere hogepriester, die een voortreffelijk mens was geweest, bescheiden in de omgang, zacht van karakter, waardig in zijn spreken en die zich van zijn jeugd af had toegelegd op alles wat deugd is, bad met uitgestrekte handen voor heel het joodse volk. Daarop zag Judas een andere man in dezelfde houding, die zich onderscheidde door zijn hoge leeftijd en zijn waardigheid; een bewonderenswaardige en waarlijk vorstelijke majesteit straalde van hem uit. Toen hoorde Judas Onias zeggen: Dit is Jeremia, de profeet van God, die zijn broeders liefheeft en veel bidt voor zijn volk en de heilige stad".
quote van wikipedia:
In de vroege kerk moesten zondaars hun zonden voor de hele kerk opbiechten en een openbare boetedoening doen[3]. De bisschop schonk sacramentele vergeving nadat de zonden publiekelijk waren opgebiecht en de boetedoening was vastgesteld. Daarnaast bestond er ook het gebruik dat martelaren door hun zelfgave delen van de boetedoening van anderen op zich konden nemen, omdat men geloofde dat de hele kerk samen, verbonden met het hoofd, Jezus, voldoening voor de zonden bewerkte [4][5]. Tussen de 5e en 7e eeuw vond echter een verschuiving plaats van het publieke naar het individuele.[bron?] De zondaar beleed zijn zonden in het persoonlijke biechtgesprek, afgeschermd van de gemeenschap. Hierdoor werd ook een scheiding aangebracht tussen de elementen van de biecht: het opbiechten van de zonden, het vergeven ervan en de op te leggen straf ter verzoening. Deze straffen werden in de loop van de tijd gesystematiseerd en bijgehouden in de boeteboeken. Vanaf de zevende eeuw ging men ook de klassieke vastgestelde boetedoeningen verminderen als de boeteling goede werken deed zoals het geven van aalmoezen, het vasten, het maken van bedevaarten, en soms ook al het betalen van vastgestelde bedragen.[6]
In de 11e eeuw kreeg de theologie rond de aflaat vastere vorm, gebaseerd op de hierboven beschreven eeuwenoude praktijk. Bovendien werden in deze eeuw voor het eerst aflaten gegeven die niet direct gepaard gingen met het biechtsacrament.[6] De aflatenpraktijk was ook gebaseerd op de theologie rond het vagevuur. Al in de eerste eeuwen van het Christendom bestond het gebruik om voor de doden te bidden. Het geloof bestond dat de zonde ook een bepaalde tijdelijke straf met zich meebracht, die, als die niet tijdens het leven was uitgeboet, na de dood moest worden uitgeboet. Later is aan deze staat van uitboeting na de dood de naam vagevuur verbonden. Omdat men ook geloofde in de mogelijkheid om voor andere christenen te kunnen bidden en boete te kunnen doen (in verband met de gemeenschap van de heiligen), geloofde men ook in de mogelijkheid dit voor de doden te doen. Wanneer het kerkgezag de boetedoening en de resulterende verdiensten van de heiligen toepaste op een ziel, werd zijn boetedoening daarmee als voldaan beschouwd.