Ik vroeg God om me te helpen de juiste man te ontmoeten. Niet lang nadat ik Hem dat vroeg realiseerde ik me dat ik op het moment de juiste man niet zou kunnen herkennen. Mijn hart heb ik verloren en kan ik daarom niemand schenken. Als ik denk aan de wereld denk ik aan de bossen die plaatst moesten maken voor geasfalteerde wegen met stinkende en lawaai makende auto’s. Als ik denk aan de mens denk ik aan hoe hij zondigt in zijn denken, zijn spreken, zijn doen. Als ik denk aan het leven denk ik aan de vele miserabele jaren achter en voor mij. Ik zit zo vol woede, angst, verdriet en haat dat ik onmogelijk de juiste man zou kunnen herkennen, omdat ik nog niet geleerd heb lief te hebben, te houden van.
Wanneer ik naar mensen kijk erger ik me aan hun kuddegedrag en hun individuele gebreken. Steeds wanneer ik mensen leer kennen stapelen de nare herinneringen zich op, zo hoog dat ze uiteindelijk alle positieve herinneringen onderdrukken en ik besluit de vriendschap niet meer te onderhouden. Ik heb er slechts mezelf mee, want ik erger me en woede is zo’n nare emotie… Als ik niet oppas, zo besef ik best, dan duurt het niet lang eer ik alleen zal zijn…
Heer, help me niet een goede man te vinden, help me een goede vrouw te worden..
Maar hoe leer ik lief te hebben en te houden van? Er is zoveel naars, is het werkelijk mogelijk daar doorheen te kijken en de wereld, de mens en het leven toch te waarderen? Zal ik ooit kunnen en meemaken wat in Corinthiërs 13 staat geschreven?